Karperpassie 47
door Co Sielhorst
20 juli 2002.
De vorige veldslag heb ik verloren. Een plompenveldslag was het. Een grote vis ook. Ik ben er nog steeds een beetje van onder de indruk. Nu weer een plantendril verliezen kan ik even niet opbrengen.
Daarom ben ik nu op weg naar een water waar geen enkel drijfblad te bekennen is. Begin vorig jaar heb ik er een schubkarper opgeharkt van zeven en twintig pond. Ik wilde alleen maar weten of er planten op de bodem groeiden. Ik haakte de vis in zijn staart. Het was een schitterende schubkarper.
Ik wil graag weten of er meer van dit soort vissen rondzwemmen. Er wordt bijna niet op karper gevist op deze plas. Dat zal best een reden hebben. Op de meeste plaatsen staat een woud van verschillende soorten planten op de bodem. Vooral fonteinkruid maakt het vissen op veel stekken onmogelijk. De stengels groeien vanaf de bodem meters omhoog. Er valt niet tussen te vissen. Ik heb ook moeite om een bevisbare plek te vinden. Het mag ook niet te diep worden, daar heb ik nu niets te zoeken. Vlak langs de kant op vier meter water vind ik een schoon stukje. In de schaduw van de steile oever komen de planten misschien net wat licht tekort. Ik kan er zonder problemen zelfs een pennetje neerzetten. Voor de zekerheid haal in nog een paar keer de kale haak over de bodem. Helemaal schoon. Nu kan ik stevig gaan voeren. Tarwe, noten en hoera, het is er weer, chilimaïs.
Ik ken dit water heel goed van mijn winterse snoekavonturen. Vreemd, ik zie veel springende vis, vooral witvis. Ze springen op precies dezelfde plaatsen als midden in de winter. Langs een denkbeeldige lijn die me ook in de winter altijd opvalt. De zon kruipt boven de grienden omhoog en veegt de laatste slierten nevel van het water. Ik zit nu een dik uur, nog geen teken van leven gezien. Ik heb het ultralichte hengeltje nog in de auto liggen. Ik sluip even weg.
Vorig jaar heb ik hier een paar enorme zeelten rond zien spitten. Het zit er aan te komen. Naast een karperpassie krijg ik nu ook een soort zeeltkoorts. Af en toe steel ik even een doordeweeks uurtje om in de buurt wat over zeelt bij te leren. Dat gaat best leuk. Halve meters en iets groter komen regelmatig langs maar hier zwemmen absolute toppers rond. Het zullen er niet veel zijn maar het is een poging waard.
Ik loop voorzichtig. Rugdekking genoeg dus ik probeer zo diep mogelijk in het water te kijken. Rond mijn stek zie ik wat kleur. Er is dus iets actief. Het is slecht een lichte waas in de diepte. Ik kan onmogelijk zien wat het voor vissen zijn. Even later staat ook het licht stokje opgesteld. Als het nodig is schop ik een van de twee hengels gewoon aan de kant. Ruimte genoeg hier. Ik heb een dikke gebarsten tarwekorrel op het kleine haakje geprikt. Kennelijk wordt dit formaat gewaardeerd. Er komt nu vrij snel een aanbeet. Pennetje blijft even onder, zakt dan verder weg en tik. Een brasem komt sputterend naar de oppervlakte. Dit blijft urenlang het enige wapenfeit. In het kristalheldere water is deze verstoring gewoon rampzalig.
De mooie vroege uurtjes verstrijken veel te snel. De zon staat nu hoog aan de hemel. Ik ga wat rondkijken. Loop een stukje het bos in. Daar valt niet te vissen maar misschien is er wel wat te zien. Ik kan heel diep kijken maar er is niets te zien. Ik geloof niet dat ik hier vandaag veel verder kom. Ben ik wat te impulsief aan dit avontuur begonnen? Nee, het is gewoon tijd om hier wat energie in te steken. Ik ken het water al zo goed van de wintervisserij op snoek. Alleen die karpers kan ik nu even niet vinden. Het is ook zo anders dan alle andere wateren waar ik de laatste tijd vis.
Nog voor de dag doormidden is ben ik weg. Ik kom zeker weer terug. Ik wil vis vangen. De scoringsdrang loopt op. Waar kan ik iets vangen vandaag? Het maakt me niet eens zoveel uit wat het is. Die hengel moet gewoon krom.
Een half uur later ben ik bij het fort. Hier is het me te druk. Ik ga verder. Zal ik aan de plas aan kijken? De rest van de dag in de boot lijkt me wel wat. Ik kijk vanaf de dijk naar beneden. Hier kan ik een stukje van de plas overzien. De wind staat recht op het plompenveld. Dat ziet er veelbelovend uit. Even later glijdt de boot hier de plompen in. Geholpen door de wind gaat dat heel gesmeerd. De graskarpers die slechts een paar meter voor de plompen liggen te zonnen schrikken niet van de boot. Voor ik iets doe kijk ik een poosje heel goed rond. Minuten lang zoek ik naar een teken.
Vlak bij de boot gebeurt iets. Er strijkt een staartvin langs de oppervlakte. Het is daar nog geen halve meter diep. Het water is zo troebel geworden dat de vis niet te zien is. Die is al een poosje aan het spitten geweest, dat is wel duidelijk. Ik ben griezelig dicht bij de vis. Het water beweegt weer. Ik zit doodstil met de hengel in de aanslag. Durf niet in te gooien, bang dat ik de vis laat schrikken. Korrel voor korrel wat voeren. Vooral niet te dicht bij de vis. Ik heb hem nog helemaal niet gezien maar ik weet zeker dat het een karper is. Plotseling heeft hij er genoeg van. Met zijn brede schouders drukt hij wat bladeren opzij. Komt hoog in het water. Ik kan hem nu zien. Ik moet drie keer slikken. Het is de leder!! Dezelfde vis die ik hier vorig jaar ook een keer gezien heb. Wat ik gevoerd heb lijkt hem niet te kunnen boeien. Ik kan hem niet verder volgen. Zonder nog een blad te raken verdwijnt de machtige vis uit beeld. Ik ben bang dat hij mij toch eerder gezien heeft dan ik hem.
Langs de plompen staat twee meter water. Het is een slag in de ruimte maar beter kan ik even niet bedenken. Ik voer voorzichtig en kan dan alleen maar afwachten. Mijn scoringsdrang smelt als sneeuw voor de zon. Wat nou. Zomaar een vis vangen. Dit is mijn tweede
ontmoeting met deze vis. De derde keer dat ik hem zie moet hij in mijn net liggen. Daar ga ik aan werken, al vang ik de rest van het seizoen helemaal niets meer.
Misschien is dat ook wel de boodschap van die kristallen bol waar ik de eerste helft van de dag gevist heb.