Karperpassie 43
door Co Sielhorst
22 juni 2002.
Benauwde week. Snoeiheet voor onze begrippen. De grap met de vlieg kan nu heel goed werken. Een avond naar de plas dus. Om er de gang in te krijgen heb ik een zak brokken in mijn tas gestopt.
De hele plas ligt vol met pluizen. De bomen staan weer in bloei. Het ziet er leuk uit van een afstand. Vlak over het water lijkt het wel of het gesneeuwd heeft. Ik weet niet wat de wind vandaag gedaan heeft. Om te beginnen ga ik kijken waar de dikste laag wit tegen de kant geplakt ligt. Daar zie ik de eerste graskarpers de kant af grazen. Een klein probleempje. Wat ik daar ook neer gooi, het zal niet zichtbaar zijn. Het zweverige pluizendek neemt binnen de kortste keren het zicht op mijn aas weg.
Ik heb nu alleen de vliegenhengel opgetuigd. Aan de leader heb ik een soort grauw pluizenballetje geknoopt. Ik vrees dat in deze zee van pluisjes mijn aas niet erg opvalt. Er gaan wat kattenbrokjes tussen de bladeren. Op mijn kunstwerk ( kan het toch moeilijk een vlieg noemen) kan ik ook nog wel een brokje kwijt. Toch blijf ik het idee houden dat er nu één grasspriet in een heel weiland gevonden moet worden. Dat gaat niet lukken op deze manier. Ik roei naar de kant waar de wind vandaan komt. Hier is de oppervlakte vrijwel schoon. Daar plaats ik een strategische streep brokjes. Als ik een tiental meters verder ben is er niets meer van te zien. Het waait nauwelijks. Een groot voordeel. De gevoerde brokjes zullen maar langzaam van plaats veranderen. Dus ook niet snel de zwaar bepluisde kant op drijven. Ik geef het ruim de tijd. Wat is het warm. Een betere plek dan op het water is op dit moment niet denkbaar. Een vis vangen op deze manier zie ik alleen nog niet zo zitten. Alleen tussen de dikke pluizenbanen zie ik actieve vissen.
De zon is allang verdwenen. Over een half uur is er niets meer te zien. Plotseling komt de plas ook op het schone deel tot leven. Er begint er één te happen. Doet dat ook heel nadrukkelijk. Andere vissen gaan meedoen. Vier of vijf vissen trekken baantjes. Het lijkt wel of ze er een systeem voor hebben. Ik voer nog wat brokjes rond de boot. Er komen twee vissen erg dichtbij de boot. Binnen werpafstand!! Ik probeer het. Gaat vrij goed. Er komt nu een vis heel dichtbij mijn aasje. Het wordt spannend. Prachtig gezicht. Bek door de oppervlakte. Brokje voor brokje wordt gepakt. Ook dichtbij de boot. Nu gaat het gebeuren. Nog drie brokjes. Mijn brokje ligt er tussen. Een weg, twee weg, drie weg, vis weg. Meters verderop vervolgt hij zijn zoektocht. Een volgende vis koerst hoog in het water naar mijn aasje toe. Ziet het liggen. Komt omhoog en gaat er met een grote golf vandoor. Ik doe iets verkeerd. Ze trappen er niet in. Dit wordt een spannend project.
Deze week zit het er verder niet meer in. Er doemen andere problemen op. Het hete weer lijkt de oorzaak. Dode karpers op verschillende stadswateren. Dat vraagt even de aandacht. Watermonsters nemen. Goed opletten. Ook in de polder wat dode vissen. Zuurstof lijkt niet het probleem. Andere vissen hebben er kennelijk geen last van. Geen brasem, geen voorntje te bekennen. Grote scholen happende vissen horen bij zuurstofproblemen. Geen roofvis te bekennen, een van de gevoeligste soorten bij dit soort narigheid. Nog vreemder is eigenlijk dat er nog azende karpers te zien zijn. Ik ga er morgen vroeg met een hengeltje op uit.
Met een halfje brood en een hengel ben ik al bijtijds op pad. Ook met een dubbel gevoel. Er zwemmen vissen rond met problemen. Daar wil ik niet op jagen. Ik geloof echter niet dat er een drama gaande is. Bij het eerste watertje loop ik even een rondje. Het contact met de gemeente verloopt weer heel soepel. De dode vissen zijn al weggehaald. Er gaan er zeker nog twee naar de eeuwige visgronden, dat is wel duidelijk. Ik heb geprobeerd te achterhalen wat er gaande is. De zachte winter kan er mee te maken hebben. Echt onderzoek is onmogelijk in deze acute situatie. Een theorie is dat de karpers in de winter te actief zijn gebleven. In een strenge winter gaan karpers in diepe rust. Ze komen de winter door op hun reserve. Misschien zijn ze te actief gebleven en daardoor teveel ingeteerd op hun reserve. De paaitijd heeft misschien de nekslag gegeven. Het heeft helemaal niets te maken met de waterkwaliteit. Ook het warme weer kan de oorzaak niet zijn.
Ik ga verder naar het volgende water. Hier zie ik helemaal geen problemen. Heel even leeft ook het jachtinstinct weer op. Onder een overhangende boom deint een beweging langzaam uit naar het midden. Drie grote vissen schuimen rond bij een koetennest. Moederkoet is heel nerveus. De jongen scharrelen argeloos rond. Moeder stuift furieus naar een van de vissen toe. Een grote schub gaat dommig door met plukken aan het nest. Ik ben zo blij dat het goed gaat met deze vissen. Even van af blijven lijkt me het meest fatsoenlijke op dit moment.
We zijn nu een paar dagen verder. Uit meerdere hoeken van het land hoor ik inmiddels reacties. Al sinds de winter zijn er op allerlei wateren dode vissen aangetroffen. Niet zoals in andere jaren. In de winter gaat er op ieder water wel een aantal vissen dood. De meest voorkomende soorten worden vaak het meest aangetroffen. Een voorntje hier en een brasempje daar. Nu zijn het opvallend veel karpers. Bij de Karperstudiegroep en de OVB zijn alarmerende berichten binnen gekomen. Er lijkt een oorzaak boven water te komen. Een gevaarlijk virus, zeer besmettelijk. Nu blijkt weer hoe gevaarlijk het is om met gevangen vissen te gaan sjouwen. Lees er meer over in het persbericht van de KSN op Totalfishing. Ik hou mijn hart vast.