Karperpassie 29
door Co Sielhorst
16 maart 2002.
De deegbal waar ik dit seizoen mee begonnen ben ligt nog steeds in de vriezer. Woensdagmorgen leg ik hem er even uit. Halverwege de dag kan ik er een stuk af plukken. De rest gaat weer terug voor de volgende keer.
De middag vordert. De beloofde opklaring lijkt er niet te komen. Het is een graad of zes. Lichte regen en pittige oostenwind. Toos komt rond half vijf thuis. Pak ik meteen de auto. Even een frisse neus halen. Ik loop nog even naar buiten om het weer goed in te schatten. Het is gewoon koud. Het hele warmtepak moet aan. Paraplu hoeft niet voor die paar spatjes. Ik blijf niet te lang, hooguit twee uurtjes.
Ik wil eigenlijk alleen mijn gevoel voor de lichte lijn en het lichte hengeltje wat verbeteren. Kijken hoever ik met deze combinatie kan gaan. De dril van de laatste vis heeft me wat te lang geduurd. Met dat soort vissen neem ik gewoon geen risico door tot het randje te gaan. Als het even mee zit levert de polderstek vandaag gewoon weer een vis op.
Alles verloopt volgens plan. Ik zit even over half vijf op het muurtje. De wind blaast recht in mijn gezicht. Gelukkig heb ik een paar handschoenen bij me. Lekker voor de hand die de hengel vast moet houden. Mijn andere hand trek ik zover mogelijk terug in mijn mouw.
Het is opvallend schoon achter het gemaal. Er drijft alleen een pluk riet. Tientallen kleine visjes plukken aan de wortels. Ik ga er even goed voor zitten. Hengeltop laag boven het water. Pennetje dertig centimeter van de top. De eerste aanbeet laat niet lang op zich wachten. Ik durf niet te reageren. Het is me allemaal wat te schichtig. De kou van het muurtje begint al door te dringen. Even kijken of het deegballetje nog op de haak zit. Ik zet een nieuw balletje op de haak. Kom op nou zeg, ik krijg het koud en ik rammel van de honger.
Het pennetje gaat staan. Begint meteen te schokken. Hobbelt wat naar links. Daar kan ik wat mee. Lijkt me een zeelt. Klopt, het is een mooie. Zeker een pond of zeven. Als een furie stuitert de vis over de stek. Nu durf ik veel meer met het hengeltje. Hij geeft het niet snel op. Wat een uithoudingsvermogen heeft deze vis.Het is nu drie-twee. Drie zeelten en twee karpers.Even over half zes ben ik weer thuis.
Zaterdag ben ik er weer. Het gaat overdag gewoon weer lukken dus ik sta niet vroeg op. De nachten zijn nog koud, ik reken er op dat de vissen nog steeds in het gat achter het gemaal zitten. Ik sluip naar het muurtje. Mijn zitplaats voor vandaag. Laatste keer was ik binnen een uur koud tot op mijn botten. Nu is het zelfs te warm om laarzen te dragen. Ik leg mijn deegballetje op de diepste plek en rol mijn mouwen op. Vrij snel schuift het pennetje opzij Ik pas. Denk dat het een lijnzwemmer is. Een echte aanbeet moet verder doorzetten. Een kwartier later weer beweging. Kenmerkend zeelthuppeltje. Ik pas weer. Wil de kans op een karper niet opblazen door nu al een zeelt te vangen. Hij laat mijn aas weer met rust. Het blijft nu lang stil.
Op de sloot zie ik opvallend veel activiteit. Het water stroomt niet meer zo hard. Ik ga het proberen. Schuif de loodjes tegen elkaar. Ik heb nu wat houvast nodig op de bodem. Even proberen. Pennetje blijft goed staan.
De bodem begint omhoog te komen. Ieder voorjaar doet dit verschijnsel zich voor in de polder. De zon en de hogere watertemperatuur zetten bodemorganismen aan het werk. Bacteriën spitten de bodem om. Plantenresten en ingewaaid blad worden verteerd. Daarbij ontstaan gasbelletjes. De gasbelletjes maken de verse sliblaag heel licht. Met hele plakken tegelijk stijgt het slib naar de oppervlakte. De wind drukt de muffig ruikende bodemvlokken naar de overkant van de sloot. Een breed spoor van deze bodemprut stort over het sluisje. Gelukkig wordt niet de hele sloot bedekt door de donkere vlokken. Er zou anders niet meer te vissen zijn. Door de wind blijft er een strook redelijk schoon. Pen en lood gaan nog een flink eind omhoog. Ik probeer het deegballetje stroomafwaarts van het lood te houden. De stroom strekt de lijn van het lood mooi naar het aas. Moet lukken zo.
Er schommelt een grote schubkarper over het ondiepe deel naar de sloot toe. Mijn aas ligt precies goed. Pen schokt en zakt weg. Ik tik vast. Heel even denk ik dat hij het is. Het is een brasem! Het lijkt wel of iedere vis in de buurt de haak voelt prikken. Een tiental grote modderwolken. Grote boeggolven. Totale paniek. Een aantal grote golven dendert de sloot op tegen de stroom in. Ai, dit is pijnlijk.
Ik dril de verrassend sterke brasem af. Niet zo vreemd, ik heb hem in zijn aarsvin gehaakt. Het is een vis van formaat. Royaal over de halve meter. Het is geen zuivere brasem. Veel te grote schubben. Kolbleischubben. Een hybride, kruising brasem-kolblei. Ik zet de ongelukkige netjes terug. Hij kan er ook niets aan doen. Voorlopig kan ik het wel schudden hier. Honderd meter verderop zie ik nog steeds de boeggolven verder de sloot op trekken. die komen vandaag niet meer terug.
Ik ga weer naar de stille hoek achter het gemaal. Hier vang ik tot overmaat van ramp nog een brasem. Even later komen er een paar gasten kijken. Karpervissers. Ze zetten aan de andere kant van het gemaal zes hengels op aan het grotere water. Er komt er een kijken. Meldt terloops dat hij aan mijn kant een paar dagen met blikmais heeft gevoerd. Hij wordt bedankt.
Ik blijf nog een poosje zitten. Kruip helemaal strak in het hoekje. Maak de deegballen wat groter. Misschien zijn de brasemaanbeten te herkennen.
Tegen het eind van de middag komt er een karper over het ondiepe water. De enige die zich niet gek heeft laten maken misschien. Hij zwemt in één rechte streep naar mijn stek. Daar zie ik hem niet meer. Zonder aarzelen zakt mijn pennetje even later weg. Dat moet hem zijn. Ik tik vast en hou hem kort. Hij laat zich omhoog dwingen. Zal toch een twintig plus vis zijn. Ik zal het niet weten. Hij schiet los.
Ik geef het op. Moet voor volgende week maar weer eens iets anders bedenken. Als er anderen op mijn stekken gaan lopen voeren wordt ik altijd wat claustrofobisch. Ga weer met de boot op pad denk ik.