Karperpassie 156
Door Co Sielhorst
22 april 2006.
De voerintensiteit gaat iets naar beneden. Vooral omdat ik de indruk heb dat ik alleen maar graskarpers aan het vetmesten ben. Dat is niet vervelend of zo maar de bedoeling is dat ik hier een keer een karper ga vangen.
Het is natuurlijk een vreemd water. Heel diep. De vorm van een soepkom. Vijf hectaren met een paar ondiepe plekken langs de oever. Al deze plekken zijn ruim bedeeld met omgevallen bomen. De bevisbare plekken zijn dus schaars. Hoe kom ik er achter waar die karpers uithangen in deze tijd van het jaar. Ik wroet in mijn geheugen.
“”
Koninginnedag een aantal jaren geleden. Gebroken rib opgelopen in een woeste dril in een griezelige hoek. Toen probeerde ik ook om vissen te vinden. Bleken ze toch massaal in een ondiepe hoek rond te hangen. Een vis uitdrillen was een kwestie van overdonderen. Tot die vis mij overdonderde. Dwars door een ravage aan omgevallen bomen. Een zware klus. Mijn beslissing om veel lijn te geven na de rampzalige duik in de takkenbende hield de lijn heel. Gaf me tijd om te gaan ruimen en lijn vrij te maken.
Ik zit te dromen. Er valt een grauwe miezerregen. Het is koud. Ik ga helemaal niet in die boot zitten. Kan ik nog één keer terug naar de brug in de polder? Ik heb er nu een hele week niet meer gevoerd. Jammer misschien? Nee, ook leerzaam. Ik neem er de tijd voor. Zit braaf naast de brug tot ik tekenen van leven zie. Uiteindelijk wandelt mijn dobber een keer weg. Een grote brasem. Het valt me op hoe gretig de brasems zijn. Grote bonken aas oppakken en heldhaftig knokken. Dit is ook niet mijn roeping voor vandaag. Zijn de karpers er nog wel?
Ik ga een ander spoor volgen. Vorig jaar heb ik vissen uit de polder gevonden op heel ondiep water. We hebben al een warme dag gehad. Ik probeer het gewoon. Morgen heb ik ook al grotendeels voor mezelf opgeëist dus ik kan altijd nog een inhaalslag maken als het nu niet lukt.
Ik sta even te kijken. Er rommelt veel vis rond. Langs de oever bloeien de eerste pinksterbloemen. Uit een duiker kolkt een uitdagend stroompje de drabbige polderwetering in. Ik denk alleen maar brasem te zien, zwarte scherpe vinnen. Schichtige bewegingen. Dan ineens een lompe schommeling. Oranje staart. Bronzen flanken.
De brasembewegingen zijn springerig. Steeds even wroeten en dan een meter verderop weer precies hetzelfde. Vaak steken de puntige vinnen boven water uit. De karpers gaan langer door op dezelfde plek. Zijn een stuk groter dus ze verraden zich door lome schommelende bewegingen.
Verderop slingert een mooie schub zich log het water uit. Hoe krijgt het beest het voor elkaar op nog geen halve meter water. Zal ik er naar toe lopen? Dan staat er ineens een vis voor mijn voeten in de bodem te wroeten. Grove bellen en wolken roodbruine modder wervelen op. Af en toe zie ik een gouden flank oplichten. Ik aarzel niet en laat brutaal mijn aas in de fontein van bellen zakken. Vrijwel al het lood zit strak tegen de dobber aan. Alleen het flintertje bladlood vlakbij de haak blijft op zijn plaats.
De pauwenpen staat meteen te schommelen. Valt bijna plat op het water. Zwiept dan een keer schuin weg. Ik houd me in. Dit is geen aanbeet. De pen staat nog een heel poosje te dansen. Ineens is het rustig. De vis lijkt mijn aas in beeld te hebben. Gaat hij nu weg? Tot mijn grote opluchting volgt er een tik. Dan zakt de pen traag weg. Ik tik beheerst vast. Het water ontploft.
Een hoge bult suist door het ondiepe water. Een rugvin doorklieft de oppervlakte. Ik moet hard lopen. De vis gaat vast en zeker de hoek om verderop. Ik stommel struikelend met mijn grote lompe laarzen door het ruige onkruid met lage braamstruikjes. Niet de hoek om maar recht op de duiker af. Hij zal er toch niet induiken? De lijn zal genadelos afgezaagd worden.
Heel even lijkt de vis boosaardig in te houden voor de betonnen pijp. Keert dan om en neemt de eerste afslag rechtsaf. Nu pas sta ik de positie om de angel uit dat plan te halen. De woeste sprints verstoren diverse andere karpers. Steeds weer dendert er een grote golf weg als mijn vis angstaanjagend tekeer gaat in het ondiepe water.
Het duurt vrij lang voor de bronzen schub het opgeeft. Geeft niets. Ik geniet met volle teugen. Net eronder krijgen valt nog niet mee vanaf de hoge kant. Een keer misscheppen levert nog een mooie toegift op. Ik loop mee naar een makkelijkere landingsplek. Hier kan ik de vis er makkelijker uitbeuren. Dit is natuurlijk een mooi resultaat. Nu helemaal zonder voeren een vis gevangen.
Tevreden laat ik de vis in het net liggen. In het net laat ik de vis voorzichtig richting het water glijden. Aan de onderkant trek ik het net steeds verder omhoog. De vis glijdt gesmeerd naar de steeds groter wordende opening en rolt tenslotte rustig over het touwtje en zwemt wat verbaasd weer weg. Er staat hooguit een halve meter water. Toch is de vis niet te volgen. Hij lost direct op in het grauwe water.
Ik las even een pauze in. Ga wat verderop langs het water kijken of er nog iets te zien is. Een wild zwiepende staart jaagt grote modderwolken op die door het stroompje snel weer afgevoerd worden. Ik blijf even kijken. Dan zie ik de donkerbruine staart van een zeelt langs de oppervlakte roeien.
Verderop springen kleine visjes in paniek weg. Een grote brasem zwiert in een statige sprong zeker een meter door de lucht. Er wordt meteen door andere brasems op gereageerd. Is het al zover? Het water kan gisteren met de uitbundige zon best even richting veertien graden gestegen zijn. Warm genoeg voor brasem. Maar het zal wel niet doorzetten. Het is vandaag veel te koud. Toch gaat het niet lang duren voor de brasembruiloft op gang komt.
“Nog een mooie toegift….”