Karperpassie 155
Door Co Sielhorst
15 april 2006.
Ik ruik de plas. Ik voel de plas. Iedere dag ben ik er. Heel even maar. Toch geeft het een binding. Moet ik die bramen niet een beetje terug snoeien. Dwars door mijn broek heen voel in de scherpe doorns langs mijn benen schrapen. Nee, laat nog maar even gaan. Ik heb genoeg aan een heel smal paadje.
Iedere keer hoor ik de drumsolo van de groene specht. De roffel op het dode hout is ook bedoeld als signaal. Net als de klaterende roep van deze schitterende vogel. Bonte spechten rammen er ook stevig op los. Ze maken ook geluid maar lang niet zo welluidend.
Zaterdag ga ik met Max op pad. We hebben veel te bespreken. Dat combineren we dus met vissen. Samen in de boot. Natuurlijk realiseer ik me dat bootvissen met twee man betekent dat er twee keer zoveel geluid gemaakt gaat worden. Dat kan de kansen op vis halveren. Is dat wel zo? Die boot ligt er de hele week. Bij ieder windje ligt die boot te bonken aan de touwen. Moet ik me daar wel zo druk over maken?
We gaan niet zo vroeg op pad. Na een koude nacht denk ik dat het onderwaterleven wat later op gang komt. We hebben ieder een tasje, een hengel en een net bij ons. Even oppassen bij het drassige stuk. Er staat fris groen met opvallende zwarte pluimen. Dan nog even de struikeltrip door de bramen. Ik realiseer me ineens dat ik de lange boom vergeten ben. Verplaatsen wordt dus lastig. Hoezo dan, ik heb toch een schepnetsteel van twee meter! Dat is een prima alternatief gebruik van een steel. Binnen een paar seconden liggen we vastgesjord aan een stronk links en een jonge iep rechts.
Er staat een pittig windje. Mijn zware pauwenpen doet het nu prima. Max heeft iets gemaakt met een schuifloodje boven de haak. Een aanbeet moet gesignaleerd worden door ruimtevaarttechnologie. Carbonantenne met een paar drijflichaampjes van een soort knetterhard schuim. Volledig bestand tegen oplosmiddelen. Van alle denkbare kleuren te voorzien. Dat is het verschil. Max staat veel meer open voor nieuwe technische middelen. Ik grijp vaak terug naar traditionele materialen.
Het is voorjaar. Ik durf nog met nylon te vissen. Een molen met dyneema blijft in de tas. Nylon zinkt. Ik heb dus geen enkel probleem met lichte beweging van de boot. Max vist met dyneema op de molen. Iedere beweging vertaalt zich in een beweging op zijn dobber. Dyneema blijft in de oppervlakte kleven. Iedere windvlaag, ieder briesje dat de boot een duwtje geeft wordt zichtbaar op de dobber van Max. Superscherp maar zenuwslopend.
Het eerste uur kabbelt voorbij. Ik weet bijna zeker dat er een vis uit komt vandaag. Het verbaast me ook niets als de lange pen een keer wankelt. Mijn hand zweeft al boven de kurken. Max voelt de spanning ook. Van de loodbelasting ligt zo weinig mogelijk op de bodem, maar toch zoveel als nodig is om de pen in de wind op zijn plaats te houden. De lijn naar het aas staat daardoor redelijk strak naar beneden. Een vis die alleen maar langs zwemt zie ik gewoon. Ook als hij twee meter diep zwemt. Ik wacht gewoon rustig af.
Een paar minuten later zakt de pen weg. Ik haal meteen uit. Flink druk erop. Meteen voel ik zwaar stampen. Het is een graskarper. De dril stelt niet echt veel voor. We besluiten een plaatje te maken van de puntgave vis. De onthaakmat ligt al in het water. De boel is goed nat als de vis er met net en al op gaat. Ik moet de vis goed tegenhouden. Graskarpers gaan meestal vreselijk tekeer als ze uit het water komen. Normaal begin ik er niet eens aan maar nu Max erbij is kan ik het veilig afhandelen. De plaatjes zijn snel gemaakt.
Het is nog vroeg. Max gaat zijn kans ook wel krijgen. Hij is niet gewend aan het Spartaanse bankje. Ik moet er zelf ook nog aan wennen. Ik weet dat het over een paar weken veel beter gaat. Dan zit Max ineens met een kromme hengel. Weer de typerende stompen. Alsof er zandzakjes op de lijn vallen. Het is een mooie vis. Negentig plus. Pondje of twintig. Door de iets zachtere hengel haalt de vis niet alles uit de kast. Niet zeuren. Net eronder. Nummer twee is binnen. Deze vis maakt het fotograferen niet makkelijk. Het lukt natuurlijk wel. De vis gaat onbeschadigd weer terug.
Na de omschakeling zijn er een drietal karpers en nu ook drie graskarpers uitgekomen. Er zijn ook twee echte grote brasems en een stoere zeelt langs gekomen. Gezien het mondjesmaat voeren ben ik dik tevreden. Het enige waar ik niet zo blij mee ben is het graskarpergeweld. Het aas is nogal vissig. Dan verwacht ik niet meteen gretige grazers. De beesten zijn na de winter natuurlijk helemaal uitgehongerd. Waterplanten zijn er nog nauwelijks. Daarom zullen ze via een uitstapje naar proteïnen wel proberen om toch wat voedsel binnen te krijgen.
Naast de boot komt ineens een brede kolk naar de oppervlakte. We zitten allebei even stomverbaasd te kijken. Moet paaiende snoek zijn. Dat is laat zegt Max. Ik denk dat het wel kan. Het water is vrij diep, op het midden staat wel elf meter. Ik denk dat het water hier nog maar net tien graden is. Er komt meteen een thermometer uit een tas tevoorschijn. Een paar minuten later blijkt dat ik aardig in de buurt zit. Tien en een halve graad. Het wordt nog wat warmer komende week. Die karpers komen ook wel.
“Zwarte pluimen”