Karperpassie 151
18 maart 2006.
Ik heb er een paar avondjes voor nodig. Wat wil ik? Nieuwe wateren bestormen lijkt me vrij zinloos. Groot en diep water zie ik ook nog niet zitten. Rusteloos wroet ik wat in mijn geheugen rond. Vlijmscherp kan ik me weer voor de geest halen hoe ik op diverse wateren vroege karpers heb gevangen.
Op een stadswater heb ik zelfs eens zitten wachten tot een mooie vis bereid was om onder het ijs uit te komen. Ik de polder heb ik regelmatig mijn net neergevleid op berijpt gras.
Jaren geleden, ik moet naar de VISMA. Vreselijk zoals ik opzie tegen een hele week in dat gekkenhuis. Op de eerste dag moet er nog wat aan de stand gedaan worden. Ik moet er begin van de middag zijn. Zal ik vroeg opstaan en nog even een uurtje aan de Linge gaan zitten? Ondanks de hagel en natte sneeuw ga ik gewoon. Binnen een uur zit ik met zesentwintig pond spiegel in mijn armen. Ik kan er weer even tegen.
Zo kan ik een juwelenketting rijgen van vroege karpers. Al deze vissen komen van relatief ondiep water. Een kleine opleving van het weer laat zich hier het snelst voelen. De zon wint in maart behoorlijk aan kracht.
De berichten beloven een hogere temperatuur eind van de week. Ik kies na enig aarzelen voor twee wateren. Een brug in de polder en een ondiepe plas. Ik ga er vanaf morgen iedere dag voeren. Kant en klare brokken. Ik heb ze twee dagen getest in een glas water. Er dwarrelt in het begin een aantrekkelijk laagje vanaf. Toch valt de brok niet helemaal uit elkaar. De eerste vier uur zie ik nog steeds een stevig aasje. Zelfs de volgende dag is de vorm nog mooi intact. De brok wordt wel sponzig. Met één vinger kan ik ze nu kapot drukken. De geur is geweldig. Er drijft wat vet op het water. Ik krijg die geur nog niet zomaar van mijn handen gewassen.
Het ziet er goed uit. Ik ga dus ook niet met iets anders er naast zitten tobben. Dit aas krijgt mijn volledig vertrouwen. Iedere dag, de hele week,een paar handjes op beide stekken.
De eerste keer voer ik vroeg in de ochtend. De zon schijnt al. Er staat een fris windje. Het zal nu een graad of acht zijn. De natuur staat te trappelen in de startblokken. Elzen staat op het punt om te gaan bloeien. Tussen de proppen van vorig jaar hangt het helemaal vol met slierten. Bij de minste aanraking latten sommigen al hun gele wolkjes stuifmeel wegzweven. Er vliegen al wat bijen rond. Klaar om elzenhoning te gaan maken.
Op beschutte plekjes geeft de zon al weldadige warmte. Ziet er schattig uit. Overal prille brandneteltjes tussen dikke mospakketten. Ik weet hoe gemeen ze al steken. Ik blijf er ver vandaan. Vanaf een brug zie ik een stel futen dichterbij komen. Ze drukken zich borst aan borst met gestrekte nekken het water uit. .
Grienden zijn overdekt met een zweem van wit. De kale takken dragen kleine witte pluizenbolletjes. Ook het begin van de bloeiwijze van de wilg.
Bij de brug ben ik snel klaar met voeren. Vier handjes over de hele breedte van het water en weg ben ik weer. Ik kies voor de rustige route. Een smal weggetje, grotendeels langs een polderwater. Overal zitten vogels te genieten van het voorjaarszonnetje.
„“
Bij het plasje staat een gemeen windje. Ik moet ik nog honderd meter lopen om in de hoek te komen. Hier strooi ik iets royaler. Zeker niet meer dan een pond.
Terug langs de rivier is een omweg. Even denk ik nog dat er niet veel te zien is. Dan ineens zie ik bij het laatste poeltje een groep grutto’s.
Wat zijn dat voor eenden? Ik pak de kijker erbij. Ze grondelen regelmatig. Parmantig steken er lange puntige staarten omhoog. Pijlstaarten! Een van de weinige eendensoorten die ik nog nooit gezien heb. Verderop scharrelen wat wintertalingen langs de oever. Wat een kleurenpracht! Ik start de auto weer. Ik ben blij dat ik een goed excuus heb om deze rit nog een aantal malen te maken deze week.