Karperpassie 149
Door Co Sielhorst
15 oktober 2005.
Ik laat het ritme niet verloren gaan. Om de dag dezelfde routine. Klein grut zoals granen en zaden is binnen een uur gaar. Het doorkook effect heeft meer invloed dan ik denk. Blijft het gekookte aas in de pan staan, dan is het na een uur nog loeiheet.
Zo heet zelfs dat de onderste al wat pruttig begint te worden. Ik gebruik dat doorkookeffect nu beter. Klein grut kook ik vanaf nu een half uur. Daarna gaat het gas uit en blijft het aas in de pan staat. Het wordt op deze manier ook gaar. Hard aas zoals tijgernoten ga ik in stappen koken. Na ieder uur kooktijd las ik een pauze in. Het gas gaat een uur uit. Daarna gaat het weer een uur aan. Bespaart gewoon twee uur koken. Is allicht ergens goed voor, al is het maar voor het milieu.
Woensdagavond stap ik uit. Zet de emmer over het hek en klim er overheen. Vanuit alle hoeken en gaten komen schapen aan hollen. Ze zien de emmer. Dat maakt groot enthousiasme los bij de beesten. Er lopen er nu zomaar dertig achter me aan sjokken. Hier heb ik nu geen zin in. Ik stop en hou de emmer achter mijn rug. Ze verliezen de belangstelling en druipen af. Ik zie kans om zonder mijn kudde bij het water te komen. Het is vrijwel donker nu.
Ik stort een paar kilo. Kijk rustig even rond. Een kikkertje denkt ongezien weg te komen. De schapen hebben een handig nieuw paadje gelopen langs het water. Binnenkomende ganzen scheren een meter over me heen. Ik hoor hun vleugels door de lucht klieven. Op het nieuwe paadje hoef ik ze niet te verstoren. Niet te lang stil zitten. Daar ben ik helemaal niet op gekleed.
Vrijdagavond half acht. Recht voor me klimt een bijna volle maan boven de horizon uit. De ganzen die midden op de plas zwemmen krijgen allemaal een zilveren streep achter zich aan. Een briesje tovert nu een baan fonkelend licht over de grijze plas. Het is nu niet zo mistig als vorige keer. Het is wél weer lichter dan alle voorgaande keren. Heb eigenlijk helemaal geen lichtpen nodig. Kan zelfs de lichte zandbodem tot op meters van de kant nog zien. Er komt een klein zwart ratje aandribbelen. Ziet er heel aaibaar uit. Vindt hij niet van mij.
Het duurt lang voor ik in het water tekenen van leven zie. Het begint met gewauwel van krabben. Ik herken het nu. Dobber zakt regelmatig even weg. Verder gebeurt er niets. Langzaam maar zeker moet ik meer kleren aan gaan trekken. Niet slim om nu een jas open en bloot te laten liggen. Extra kleding pak ik altijd even in om te voorkomen dat alles klam wordt. Het lijkt kouder dan vorige week. Er hangt een wazige ring rond de maan. De rest van de hemel is helder. Een troep wulpen komt voor de maan langs. Prachtig silhouet met die lange kromme snavel.
Na uren eindelijk een vis aan de oppervlakte. Een tiental meters naar rechts. Daar is het even diep als waar ik nu vis. Ze komen dus nog steeds op twee meter water. Door het zilveren maanlicht dat over het water spettert vallen de vleermuizen nog extra op. Dit zijn niet de vleermuisjes die bij mij thuis rond het dak fladderen. Deze joekels zijn drie keer zo groot. Pas nog gelezen dat een vleermuis dertig tot vijftig procent van zijn eigen gewicht moet eten. Dat lijkt me nog flink aanpoten.
Hé, nog een nachtelijke jager. Ik zie hem van ver aankomen. De vogel doorkruist de zilveren baan over het water. Een uil. Dikke kop, brede vleugels. Hij cirkelt even boven mijn stek. Een andere soort dan vorige week. Dit is duidelijk een bosuil. Ver uit de kant wrikt zich een grote vis het water uit en valt loom weer terug. Een hooggebouwde bak.
Intussen gaat het getreiter onder water gewoon door. De maan geeft zelfs vliegtuigen witte strepen. Er komt een brede band bewolking aan. De maan belicht het plaatje sfeervol. Ik verwacht dat die bewolking ieder ogenblik de sterren en de maan gaat verduisteren. Dan voltrekt zich iets wonderlijks boven me. Alle wolken lossen op. Zelfs de kleinste sluiers verdwijnen. Ook de wazige ring rond de maan is nu verdwenen. De maan lijkt me nu op het hoogtepunt van haar baan. Ik denk dat de maan weg is voor de nacht voorbij is.
Er springen twee vissen op mijn stek. Bijna synchroon. Ik zie ze duidelijk. Vis van twaalf pond, de andere misschien twintig. Ik ga dichter bij mijn hengel zitten. Zakt iets weg. Mijn handen zijn al onderweg. Ik ben er klaar voor. Gedver, het zijn weer die kolerekrabben. De invloed van de maan wordt minder naarmate ze lager staat. Langzaam zakt de verlichting achter een woud van berenklauw restanten. Een mooi tegenlichtplaatje maar nu even niet. Het gaat nu toch echt donker worden. De overgang van nat naar droog kan ik niet meer onderscheiden. Ver naar rechts hoor ik weer een enorme dreun. Ik zie de vis niet.
De duizenden vogels op en langs het water worden stil. De karpers lijken het wel te waarderen dat het gordijn nog even dicht gaat. Er springt een serie vissen. Rechts van me weer op de plek waar eerder een vis zijn kunsten vertoonde. Dertig meter vóór me ook een plek waar steeds een grote vis sprint. Schuurplekken ken ik wél. Op verschillende wateren heb ik plekken gezien waar boomwortels tot het blanke hout afgeschaafd worden door karpers die hier parasieten kwijt proberen te raken. Dat gaat vaak ook gepaard met de nodige acrobatiek. Misschien zitten hier ook wel van die schuurplekken.
Waar blijft die aanbeet nou? Ik controleer even of de krabben mijn aas er niet afgenipt hebben. Alles is nog in orde. De springgolf is voorbij. De stilte wordt af en toe nog verscheurd door geluid dat zich moeilijk laat omschrijven. Een soort hees gebrul.
Het is tientallen jaren geleden dat ik het voor het eerst hoorde. Nog niet zo door de wol geverfd als nachtvisser. Ik voelde me niet helemaal op mijn gemak. Vooral omdat het steeds dichterbij kwam. Toch dwong de realiteit me om te beseffen dat er in ons land geen grotere engerd langs het water kan lopen dat ikzelf. Nu weet ik dat het een roerdomp is.
Zit het er nog in deze nacht? Het is al helemaal geen nacht meer. Ik denk dat het een uur of zes is. De signalen lijken er op te wijzen dat het gedaan is. De aasperiode is voorbij. Mijn web is voor niets gespannen.
Ik heb nu bijna twaalf uur naar een lichtpen zitten staren. Ben de hele nacht getreiterd door krabben. Ik denk dat er zoveel op mijn stek rondlopen dat er voor een karper heen doorkomen meer aan is. Dit is een nachtmerrie waar ik gewoon zelf een eind aan ga maken.