Karperpassie 147
Door Co Sielhorst
1 oktober 2005.
De zomer lijkt nu echt voorbij. Het waait hard. Restanten van orkaan Rita zwiepen over ons land. Met storm en regen heb ik geen problemen. Zeker nu de nachttemperatuur zo hoog blijft. Vrijdagavond nog boven de vijftien graden. Ik heb de laatste week om de dag gevoerd. Steeds op dezelfde plek, ongeveer halverwege het water.
Langs de ondiepe oever vallen een paar stevige kuilen op. Ronde gaten van een meter in doorsnee. Naar het midden toe worden ze trechtervormig dieper. Ook op andere wateren ben in dit soort wroetgaten tegengekomen. Vorige week heb ik zelfs nog een karper bezig gezien in zo’n kuil. Het beest stond midden in het gat te wroeten terwijl een grote modderwolk hem steeds verder aan het zicht onttrok. Ik heb bewust in de buurt van een paar kraters gevoerd. Aan de kleur van de bodem is te zien dat de kraters regelmatig bezocht worden.
Het is een vreemde dag. Harde wind. Heel veel regen. De temperatuur loopt op naarmate de dag vordert. Volgens de berichten gaat dat door de harde zuidenwind gewoon door tot in de loop van de avond. Niet te lang over nadenken. Spullen klaar zetten en gaan.
Ik zorg dat ik net voor het donker aan het water ben. Het regent nog steeds. Snel de handel over het hek slingeren en stevig doorlopen. Door het sombere weer schemert het al vroeg. Even alles onder de plu en eerst een paar kilo klein grut erin. Het meeste gooi ik op de rand naar dieper water. Ik strooi ook een paar handen zo breed mogelijk uit. Dan tuig ik de hengel op. Lichtpen moet het eerste signaal geven. Er staat een stevige golf. Voor de zekerheid hang ik ook een wakertje voor het startoog. Ook de pieper gaat aan. Het is nu bijna donker. Alles staat goed.
In de verte roepen vogels. Melancholiek geluid. Vage silhouetten tegen de grauwe hemel. Wulpen. Een grote groep. Ze worden nu overstemd door ganzen. Ze vliegen nog geen meter boven mijn plu. Het zou nu toch echt donkerder moeten worden. Ik zit kilometers van een stad af. Er straalt zoveel licht van de bewoonde wereld tegen de bewolkte hemel dat het vandaag gewoon niet echt donker kan worden. Na een paar uur lijkt het zelfs nog wat lichter te worden. Het is een stevige pluk bewolking waar weer heel veel water uit valt. Zelfs de donkere randen van de bui zijn te zien in de verte. Een zwijgzame reiger ploegt tegen de wind in. Aan de overkant lost hij op in zijn omgeving.
Er zijn al een paar uurtjes verstreken. Merk ik er iets van als er een vis op mijn stek komt? Er ligt voer tot vlak bij de kant. Op een metertje water zal ik er best wel iets van zien. Het wordt weer droog. Het waait hard. Melodieus breken de golfjes rond mijn voeten op het zand. Het vogelwereldje is nog drukker dan overdag. Ik hoor kuifeendjes fluiten, meerkoeten ruzie maken, opgewonden rollers van scholeksters. Onder oorverdovend kabaal strijken weer honderden ganzen neer. Ik geloof dat ik ook smienten hoor. Uit meerdere kelen een vreemd krakgeluidje. Krakeenden dus.
Ineens wordt de kabbel op mijn stek over een paar meter weggeveegd. Een grote vis. De wind herstelt het ritme van de kabbel weer snel. Goed opletten nu. Het duurt maar een paar minuten. De lichtpen schuift weg. De lijn loopt, zegt de pieper. Het wakertje geeft het verloop van de aanbeet aan. Vloeiend richting startoog. Dan lijkt het wel of er een stuk uit de film geknipt is. De lichtpen wappert stom in de wind. Zo voelt een voetballer zich als hij een strafschop mist. Hoog over! Mijn aas is weg. Ik doe tóch weer precies hetzelfde. Leg mijn aas ook weer op dezelfde plek neer. Ik kan niet bedenken waar het fout is gegaan. Hoop alleen dat de vis niet te erg is geschrokken.
De spanning glijdt langzaam weer van me af. Het regelmatige gespetter is slaapverwekkend. Mijn uitzicht is zo vreemd. Ik dommel af en toe even weg. Doe mijn ogen weer open en kan dan even moeilijk plaatsen waar ik ben. Het grootste deel van mijn beeld wordt gevuld door de onderkant van de plu. Onder deze grote donkere koepel schittert een vage zilveren streep water. Ineens is daar die grote vogel. Vlak voor mijn neus. Van schrik maakt ik een afwerende beweging met mijn armen. Licht als een veertje zweeft de vogel op de windvlagen. Blijft gewoon langs de randen van mijn plu dansen. Het is een uil. Hij schrikt niet van mij. Gaat pas weg als hij op mij uitgekeken is. Ongelofelijke geruisloze souplesse.
Het wordt weer wat lichter. Ik weet zeker dat middernacht nog maar net voorbij is. Nog zes donkere uren te gaan dus. Afgezien van gepiep, gefluit en gesnater gebeurt er heel lang niet veel. Bij een grotere golf fantaseer ik af en toe een aanbeet bij elkaar. Dat houdt me nog een paar uur bezig maar de kou begint te knagen. Waar is die lantaarn gebleven. Ik kon er eerder op de avond twee zien van hier af. De verste zie ik niet meer. De andere begint te vervagen.
Mist? Met deze harde wind kan dat niet. De spookachtige contouren van laaghangende wolken vervagen. Ik sta voorzichtig op om even mijn benen te strekken. Dan voel in motregen in mijn gezicht stuiven. Geen mist dus. De beweging verdrijft de slaap. Ik begin te ontwaken uit een grauwe droom die eigenlijk geen droom is. Wazige flarden afgewisseld met heldere momenten. Karper gezien en een aanbeet gehad. Ik heb mijn kans gehad in een nacht die maar geen nacht wilde worden. Ik ben nu klaarwakker en helder van geest. Al uren geen teken van leven meer gezien. Er zit gewoon geen vis op mijn stek.
Ik strooi nog flink wat voer en ga inpakken. Wat een naargeestige miezer. Bij de auto zie ik diepe trekkersporen. Hier keer ik meestal voor ik omhoog rij. Goed dat ik even rondkijk. Dit is me te link. Ik probeer het achteruit. Flink doorstampen op deze modderige grond. Door het natte gras raak ik uit de koers. De schrik slaat me om het hart. Ik begin te slippen, twee wielen in de berm. Ik zak langzaam verder naar rechts. Ik trap zo hard mogelijk door. Modder vliegt door de lucht. Doorgaan! Blijf rijden alsjeblieft. Ronkend en ploegend kom ik zwabberend boven. Met een zucht van opluchting zie ik dat het vijf uur is als de bonken van de wielen vallen. Ik ga mijn mandje opzoeken.