Karperpassie 146
Door Co Sielhorst
24 september 2005.
Moet ik een héle week wachten tot ik weer naar buiten kan? Met dit stralende superweer? Dinsdag wordt het me allemaal teveel. Een compleet stabiel zuidenwindje. Ik móet iets doen. Het zuigt de hele week al. Toch weet ik niet waar ik heen moet. Mijn verstand heeft de omschakeling al gemaakt maar mijn gevoel zegt iets anders.
Snoek en karper zeuren alle twee even hard om aandacht. De hengels staat nog naast het foedraal. Opgetuigd voor tandjes. Dat laat ik even zo. Wel een emmer maïs en een baal brokken achterin zetten. Door het stralende weer steekt ook de vlinderkoorts weer op. Voor een kans op ontmoetingen met kleurrijk gefladder moet ik naar een bloemrijk water toe.
De zware mist is al opgetrokken. Ook in mijn hoofd. Ik weet waar ik heen moet.
Hoe het met de visstand zit weet ik niet. Met de camera en een baal brokken zwerf ik langs het water. Wat een vrij gevoel geeft dit. Ik weet niet eens of hier karper zit. De druk om te moeten vangen is er dus ook niet. Het eerste deel van het water krijgt een lading brokken. Bij het volgende stuk is de waterkant niet meer te bereiken. Poeltjes, slootjes en moeras. Rode libellen, groene kikkertjes en blauwtjes. Er zijn witjes, blauwtjes en zelfs groentjes. Allemaal vlinders. Van de blauwtjes vliegen er wel dertig verschillende soorten rond in ons land en in de buurlanden. Digitaal plaatje slaagt buitengewoon. Standje macro, vijf centimeter er vanaf en dan thuis uitzoeken welke het is.
Ik loop terug over het ruige bloemenveldje. Vanaf een hoge oever heb ik een goed overzicht. Het water is helder. Een tiental meters uit de kant wordt het dieper. Ik kan niet zien of het echt heel erg diep is. Er gaat een emmer maïs op het randje. Wat ik niet nodig heb blijft voorlopig in de auto. Ook de hengel. Redelijk lichtvoetig ga ik op brokkenpad. Net als in de polder eigenlijk.
Na een kilometer kom ik bij wat bijeen gedreven wier. Een vis met een bleke buik en zwarte vinnen. Een brasem. Die is al een poosje dood. Het is een onwaarschijnlijk grote vis. Kan wel tachtig centimeter zijn. Ik kan er niet bij, geeft niet. Zal wel lekker stinken. Ineens sta ik aan de grond genageld. Een duistere schim! Daar nóg een roerloze torpedo. De vissen bewegen nauwelijks. Ik begin meteen met brokken te schieten. Probeer de vissen niet te verstoren. Dan een korte heftige dreun onder het wier. Die heb ik niet gezien. Er breekt geen paniek uit. De andere vissen worden zelfs nieuwsgierig. Ik loop een flink stuk door de flauwe bocht en strooi overal snoepjes tussen aangespoeld wier.
Ik hoef me niet te haasten maar ik doe het toch. Op de terugweg blijf ik ver van de waterkant. De vissen moeten een poosje ongestoord kunnen knabbelen. Bij de laatste plukken wier kijk ik voorzichtig nog even over het water. Er komt een schim aanschuiven. Ik krijg hyperventilatie gevolgd door hartkloppingen en duizeligheid. Realiseer me glashelder dat ik hier oog in oog sta met de grootste karper die ik ooit met mijn eigen ogen gezien heb. Veertig pond? Ja, minimaal. Rustig blijven!
Ik heb nog een kilometer lopen voor de boeg om over een strategie na te denken. Van het ontspannen sfeertje is niets meer over. Vóór ik weer bij het wierveld ben is er een windje opgestoken. Het mooie samengeperste groene tapijt is aan het versnipperen. De losse plukken drijven weg. Ik zal er vér in moeten. Een dobber die wat lood kan dragen moet het brokje een flink stuk weg brengen. De vissen zijn onrustig. De ene na de andere vis verdwijnt naar links. Ze lijken aan te voelen dat er iets gaat veranderen. Waar is de gigant gebleven? Er is een geheimzinnig signaal gegeven. Waar komt het vandaan? Ik ga op ruime afstand van het water een paar vissen volgen. Wonderlijk, ik kom weer op de plek uit waar ik mijn wandeling ben begonnen. De vissen lijken de verandering in windrichting al vooraf aan te voelen.
Ik krijg hulp van boven. Een meeuw kruist laag over het water. Daar moeten de eerste brokjes liggen. Er schrikt een vis voor de belangstelling van de meeuw. Hij slaat een krater in het water. Ik weet genoeg. Met een grote omtrekkende beweging sluip ik naar de dekking van een pluk riet. Er lig een heel eskader grote vissen dicht onder de oppervlakte. Mijn brok gaat er tussen. Ik schiet er nog een paar handen ver overheen. Geen tijd meer voor vlinders.
Er komt een prachtige spiegel aanglijden. Lijkt zich aan te gaan sluiten bij het eskader. Dan ontdekt de vis de brokjes. Hij lijkt ze al te herkennen, heeft ze geproefd in de verre hoek. Vol vertrouwen hapt de vis alle snoepjes van de oppervlakte. Ook het mijne. De dobber geeft aan dat ik nu echt iets moet gaan doen.
Ik haal uit. Meteen begint de slip te krijsen. De suffe schapen achter me schrikken zich wild. Vóór me slaat een zwak beschubde spiegel op hol. Achter me roffelen de hoeven. De paniek is compleet en het is allemaal mijn schuld. De vis scheurt de diepte in. Er jakkeren tientallen meters lijn van de molen. Ik probeer bij te remmen. Brandt mijn klauwen aan de spoelrand. Ik moet dit tempo afremmen maar hoe? Slip vaster gaat niet. Meer druk kan de hengel niet aan. Die gaat geheid aan splinters als ik harder ga trekken. De bocht door en als de sodemieter meelopen! Met vallen en opstaan zo snel mogelijk achter de rietkraag langs. Ik zie metaal schemeren! Ik loop niet hard genoeg. Dit is een nachtmerrie. Precies op tijd bij het pad. In een snelle sprint krijg ik een paar meter terug . De meest indrukwekkende run die ik ooit meegemaakt heb valt stil.
Voor de zekerheid verkort ik de lijn lopend nog een stuk. Ik verwacht nu geen gekke dingen meer. Kan ook niet. Dat beest moet al zijn energie opgemaakt hebben. De lijn komt snel omhoog de vis komt naar de oppervlakte. Nog steeds meer dan honderd meter uit de kant. Het worden nu trage rondjes. Keer op keer voel ik de misselijk makende schok waarmee de lijn over zijn rugvin sprint. Het duurt me veel te lang allemaal. Oppassen, niet ongeduldig worden. Ik kan de vis steeds beter zien. Twee grote schubben, een regelmatige rij langs de rugvin en nog wat verstrooide diamantjes hier en daar. Prachtig van kleur.
Het net gaat te water. nog twee rondjes en hij is binnen. Ik kan wel juichen. Waarom ook niet, geen mens die het ziet of hoort. Wat is dat beest gaaf. Ik beur hem uit het water. Mijn rechterarm trilt. Vijfendertig en een beetje. Ik werk zo snel mogelijk. Niet te lang op de kant.
Ik kijk de vis na. Onwillekeurig maak ik toch een denkbeeldige vergelijking met de gigant van een paar uur eerder. Natuurlijk ben ik dolblij.
Ik ga dom grijnzend een rondje lopen. Even kijken of er op de maïs nog iets gebeurt. Ik kan wat korrels zien liggen. Er gebeurt niets. Een stuk verderop zie ik van een afstand en wazige vlek in het water. Op de rand naar dieper water zweeft een grauwe schim. Is dat een karper? De vage vlek draait een kwartslag en komt uit zijn eigen nevelen tevoorschijn. Ik vergeet helemaal dat ik geen rugdekking heb. De vis ziet me en zwemt kalm weg naar dieper water. Hier zwemt het echte goede nieuws van vandaag. Voor de tweede keer vandaag sta ik te duizelen van het formaat van een karper. Later in de week móét ik terug. Wéér gaat een grote vis tot aan het knoopje. Een schub deze keer. Mijn karperpassie is weer helemaal opgelaaid.