Karperpassie 139
Door Co Sielhorst
30 juli 2005.
Ik moet af en toe even een kromme hengel hebben. Dan kan ik grotere ambities makkelijker na jagen. Daarom spreek ik mat Max af om een avondje knollen te meppen. Dat is natuurlijk een hele foute uitdrukking. Dat blijkt later die avond.
Over het voer heb ik goed nagedacht. Er staat een pak crushly in de week. Dat gaat straks door een emmer witvisvoer. Het geheel gaat door een grove zeef zodat er een korrelige structuur ontstaat. Het luchtige spul gaat te water op één grote stek. Ik zie aan een klein plukje voor de kant dat de bedoeling er aardig uit komt. De ballen vallen uit elkaar in losse vlokkerige deeltjes. Daar past mijn vlokje van vers bruinbrood prima bij.
Haakje tien, klein plukje brood, het zijn kleine visjes. De eerste aanbeet zie ik niet. Kan nog net de hengel grijpen. Wat een spektakel. Aangepast materiaal, één ponds hengeltje. De vissen wegen ongeveer een kilo. De schubjes zijn wat kleiner dan de spiegeltjes. Hoe kan dat? Ik heb deze vraag aan Michael van Breugel van de O.V.B. voorgelegd. De aanmaak van een schubbenkleed kost veel bouwstoffen. Vandaar dat de schubjes wat achter liggen. Spiegels, rijen en lederkarpers houden meer energie over voor het opbouwen van lichaamsgewicht.
We krijgen aan tiental aanbeten. Missen er ook een aantal. We zien duidelijk de vis over onze stek schuiven. Rond de schemering wordt het een poosje akelig stil. Het wordt nu helemaal donker en kijk! De aanbeten komen weer terug. We blijven zitten tot rond middernacht. Heerlijk avondje gehad.
Het weekeinde nadert. Een dilemma. Dezelfde foute wind van vorige week. Noord tot noordwest kan ik goed gebruiken. Bij wind uit andere richtingen heb ik nog geen vis op mijn stek gezien. Na verloop van tijd geloof ik wel dat de vis regelmatig mijn voerstek zal gaan bezoeken. Zelfs bij foute wind. Daarom ga ik wél door met voeren. Het moet er gewoon langzaam inslijpen.
Ik ga er weer braaf met mijn emmer naartoe. Het waait vrij hard. De waterstand is na de hevige regen van de laatste dagen een tiental centimeters omhoog gegaan. Er kan hier een behoorlijk verschil in waterstanden optreden. In een droge zomer kan hier zomaar een meter minder water staan. Dat kan geen kwaad want dan blijft er op het midden nog eenentwintig meter over.
Er lopen in rivierenland misschien wel meer rivieren onder de grond dan boven de grond. Laag water op de rivieren is hier binnen een paar dagen ook merkbaar. Niet te lang blijven hangen. Er staat vandaag een heel ander visplan op de agenda. Ik ga naar een polderwater met een hele slechte reputatie. Er is geen vis meer te vangen is de mening van veel karpervissers.
Het is half elf als ik aankom. Moeilijke tijd om te beginnen. Toch heb ik er wel vertrouwen in. Ik denk dat ik hier iets moet doen met brokken. De wind blaast schuin naar de overkant. Dat is prachtig. Dat betekent dat mijn brokken naar de overkant drijven. Daar staan wilgen die diep over het water buigen. Uitgeholde oevers met rietplukken waar nooit iemand komt. Ik loop al zaaiend een kilometer langs het water. Op de terugweg doe ik heel rustig aan. Ik let heel goed op of ik brokjes terug kan vinden. Ze zijn erg klein. Zonder verrekijker kan ik ze niet meer vinden.
Het water stroomt licht. Azende vissen ontgaan me niet, dat weet ik zeker. Bij dit stroompje moet iedere vis de brokjes ontdekken. Aan het begin van het traject kom ik bij wat samengedreven plantenresten. Er zijn brokjes aangespoeld. Dat is geen goed teken. Op beschutte plekken zie ik er nog meer liggen. Hier zijn geen karpers actief. Ik hier meer dan een uur verspeeld. Is dat wel zo? nee, natuurlijk niet. Ik heb alles gedaan om kansen te creëren. Er gebeurt niets waar ik op in kan gaan. Ik kan dus verder naar het volgende traject en hoef niet op een vis te gaan zitten wachten die er niet is.
Op naar het volgende stuk water. Er ligt een groot stuk recht in de wind. Dat sla ik over. Glad water is altijd beter voor oppervlaktevissen. Verderop in de luwte van een groot populierenbos is het water mooi vlak. Daar schuif ik de auto de berm in. Ik blijf ver van de waterkant en begin aan de volgende zaaitrip. Vijf brokjes op iedere meter oever. Ik voorzie een stuk van tweehonderd meter van snoepjes.
Dan neem ik even tijd voor koffie en een broodje. Ik zie nog geen beweging langs de oever die hier strak en overzichtelijk is. Met de kijker kan ik wel een kilometer water overzien. Ik zie beweging buiten het traject waar ik gevoerd heb. Een aardig eindje weg. Nieuwsgierig ga ik kijken. Ik heb me al voorgenomen om niet achter azende vissen aan te gaan lopen hollen. Met één verkeerde beweging zijn alle kansen hier verkeken. Ook gericht voeren is hier helemaal fout.
Ik zie nóg twee vissen verderop. Het water stroomt hier ook licht. De wind blaast er tegenin. In de luwte van het bos heeft de wind minder vat op de brokken. De stroom zorgt ervoor dat de lange sliert brokken langzaam maar zeker in de richting van de vissen gebracht wordt. Tweehonderd meter lekkers komt geruisloos hun wereldje binnen drijven. Ik ben benieuwd hoe ze hier mee omgaan. Ze lijken helemaal geen belangstelling te hebben. Het lijkt nu al weer een heel poosje of er op dit water helemaal nooit karper gezeten heeft. De brokken drijven nu twee uur in het water. Ze zijn al honderd meter afgedreven en liggen niet meer strak in de kant.
Uit het niets komt er dan ineens een bek omhoog! Midden op het water! Daar gaat het eerste brokje. Die vis heeft zich gluiperig een heel eind mee laten driften onder de brokken. Het beest slobbert alleen brokjes op die vrij liggen en midden op het water naar hem toe komen drijven. Hij verplaatst zich nauwelijks. Langs de kant tussen de plukken wier komt hij niet. Een tweede vis blijft in de kant azen. Niet op de brokjes! Hij lijkt ze niet eens te zien. Een derde vis begint op de bodem te azen. Midden in een grote plaat schuim roert een brede oranje staart langs de oppervlakte. Ik blijf geduldig toekijken.
Ineens als op commando beginnen alle drie de vissen tegelijk brokken te happen. Alsof de voorproever het akkoord heeft gegeven. Overal pakken ze het lekkers weg. Hier heb ik op zitten wachten. Mijn brokje ligt voorgeweekt klaar. Voorzichtig plaats ik mijn aas zo, dat geen van de vissen er iets van kan merken. Ze zijn nu duidelijk op brokkenpatrouille. Het duurt een paar minuten. Steeds dichterbij. Ieder pluisje. Ieder blaadje. Alles wordt gekust door voorzichtige lippen. De schroom gaat aan de kant. Slobber. Daar gaat mijn roze snoepje. Met een brok in mijn keel tik ik vast. De vis gaat er woest vandoor. Ik geniet van een pracht speltakel. Mijn aas is twee minuten in het water geweest. Wat een mooie beloning.