Karperpassie 137
Door Co Sielhorst
16 juli 2005.
De nieuwe plas trekt. Ik wil graag weten hoe de extra voerinspanning uitpakt. Op een snoeihete donderdag zet ik mijn emmer weer achterin de auto. Hengel ook maar. Je weet nooit wat er voorbij komt. Op het heetst van de dag sjouw ik de wei door. De zon steekt op mijn steeds groter wordende zonnecollector. In het beboste, laatste stuk staat de lucht trillend stil.
Ik zie het water glinsteren na een zweterig stukje klunen. Heel voorzichtig zet ik de laatste stappen. Ik maak niet de fout om te lomp door de struiken heen te breken. En dat is deze keer maar goed ook! Het ondiepe kantje zit helemaal volgepakt met kleine vis. Na de eerste struiken kijk ik eerst of er geen horde watervogels zit. Ik laat ze niet graag schrikken zodat ze in hun paniek vis gaan verjagen. Een zwaan gaat omwillig maar zeker niet bang te water. Nog een paar stappen, dan zie ik het volledige plaatje.
Dit is een beeld dat ik altijd alleen maar in mijn dromen zie. Een tiental karpers zweeft kalm over de ondiepe plek. Een koppel spiegels lijkt onafscheidelijk. Schouder aan schouder schommelen ze voort. Hun bonkige ruggen komen boven water, zo ondiep is het daar. De schubkarpers zijn niet zo intiem. Ze zwemmen meer achter elkaar aan. Min of meer langs de zelfde route. Ze houden af en toe in om even wat uit het wier op te happen. Er liggen ook nog een paar vissen geparkeerd langs het riet. Ik weet dat het lastig is om een vis in het water goed in te schatten. Toch durf ik op de voorste spiegel wel dertig pond te zetten, maatje erachter is nog iets zwaarder. Ze scharrelen allemaal op een tiental meters van mijn stek rond. Ik neem even bedenktijd. De hengel ligt in de auto.
Ik doe het niet. Moet mezelf haast aan mijn nekhaar tegen houden. Toch doe ik het niet. Kan beter wachten en meer vertrouwen kweken. Ik voer voorzichtig op mijn stek. De vissen schrikken er niet van. Ik kan het niet laten om een handje op de route van de schubkarpers te gooien. De eerste besnuffelt meteen de bodem waar een paar korrels gevallen zijn. Een brede staart roert langs de oppervlakte. Ik kijk het tafereel rustig even aan. De rest van de dag maak ik er een kijkdag van.
Zaterdag ben ik er redelijk vroeg bij. Het is stil hier. De wereld in nog in diepe rust. Het water is glashelder. Ook op de stek waar ik vis. Ik begin dus met stevig voeren. Ik kan mijn voer tot op twee meter diepte zien liggen. Na een uur zie ik plotseling een zeelt uit het wier opdoemen. Gehaast zwemt de vis over mijn stek heen. Misschien is dit wel een goed teken. Hij kent mijn aas nog niet. Mag ik hier dan uit afleiden dat mijn aas door karpers wordt opgepakt? Met die gedachte valt wel te leven.
Wat later zie ik vanaf de ondiepe kant twee karpers aankomen zwemmen. Ze blijven ongeveer dertig meter van me af. Daar lummelen ze een poosje rond. Als het even wat harder gaat waaien zie ik ze niet meer. Ik weet niet waar ze gebleven zijn. Plotseling een explosie onder de top. Precies het zelfde als vorige week. Weer paaiende zeelt? Ik zie de vis niet. Misschien is de snelgepasseerde zeelt van eerder op de dag nog op zoek naar actie.
Dan breekt er een hond door de rietkraag links. Het beest lijkt me aardig in de war. Niet veel later steekt de baas zijn hoofd om de hoek. Daar gaat het ook niet helemaal goed mee. Waar is hij heen gegaan? Ik wijs in de richting waar ik de hond voor het laatst zag. De enige vissen die er waren zijn nu zeker verdwenen. Ik ben bang dat het vandaag niet gaat lukken. Misschien dat mijn tweede troef nog iets oplevert. Er ligt een sardien voor het wier. Die kan natuurlijk zomaar opgepakt worden. Nee, ik kan er niet genoeg moed uit putten om door te gaan.
Ik heb nog een paar uurtjes. Kan natuurlijk even langs dat vreemde plasje rijden. Daar zal ik in geen geval gestoord worden. Drassig land en bruin water. Ik heb er alleen nog nooit een karper gezien. Ik heb er ook nog nooit gekeken bij mooi kijkweer. Dat is het vandaag zeer zeker. Het is nog steeds warm en zonnig. Aan de overkant is het water helemaal niet te bereiken. Losse plukken riet en moeras.
Er komen wel heel voorzichtig bewegingen uit de oever rollen. Een klein karpertje maakt een enorme sprong. Een kwartponder, hooguit. Vlak voor mijn voeten stijgt een trage paddestoel van donkerbruine modder naar de oppervlakte. Een spetterende straal bellen knapt midden in de traag deinende wolk. Twee donkerbruine staartlobben zwaaien door de oppervlakte. Dit is beslist geen kwartponder. Ik kan een tiental vissen onderscheiden. De vissen zelf zijn niet steeds te zien maar ik krijg genoeg signalen. De meeste actie komt van de zwaar begroeide oevers.
Ik probeer het met brokken. Het water is niet groot. Er staat een lekker windje. Ik stuur handenvol brokken op pad in de wind. Terwijl de brokken hun weg zoeken ga ik even naar een ander water kijken. Ik kan er makkelijk naartoe lopen. Ook hier weet ik niets van het visbestand. Er is niet zo lang geleden nog flink aan gesleuteld. De natuur heeft dat al weer op een prachtige manier hersteld. De invloed van de rivier is hier heel duidelijk merkbaar. Heel veel bloeiende bloemen die in uiterwaarden thuis horen. Verbazingwekkend hoe snel kale grond weer bedekt kan raken.
Er zitten honderden ganzen die nerveus worden. Op een van de eilandjes zitten aalscholvers met hun vleugels gespreid te drogen. Ik zie geen vis. De windkant opzoeken is vandaag onbegonnen werk, veel te ver. Ik blijf hier niet te lang hangen. Kijken hoe het op het moerassige plasje zit. Voorzichtig, de grond zit vol met weke plekken. Ik denk dat ik hier zomaar tot aan mijn kruis in de prut kan zakken. Ik hoef helemaal niet zo dicht bij het water te komen als er nog geen vis aast.
Wat hogerop heb ik een goed overzicht. Ik zie nog steeds niet meer dan een stuk of tien vissen. Twee of drie er van zijn het vangen meer dan waard. Ze lijken geen ervaring te hebben met drijvend aas. Ze negeren de brokken volledig. Een kenmerk dat ze delen met vissen van de grote rivieren. Misschien zijn deze vissen hier ook beland door hoog water op de rivier. Weer een leuk raadsel erbij.