Karperpassie 126
Door Co Sielhorst
30 april 2005.
Vrijdagmorgen gaat de telefoon. Kees, zin om mee te gaan vanmiddag? Het water staat boven de kribben. Ik wil er met de boot op uit. Tot mijn verdriet moet ik nee zeggen. Niet omdat ik er geen zin in heb. Ik heb nog een afspraak die ik niet kan verzetten.
Dat het water zo hoog staat klinkt me als muziek in de oren. Boven de kribben zelfs. Dat betekent dat op sommige plekken de karpers de wei in gaan. Daar wil ik graag bij zijn. Zaterdag dus geen twijfels.
Ik zie het al vanaf de brug. Op veel kribben staan bomen of palen. Die staan er nu wat vreemd verloren bij in het water. De stroom laat het water opbollen boven de kribben. In de uiterwaarden is het nog droog. Waar de rivier de kans krijgt om een stukje het land in te prikken ziet het er heel anders uit. Daar ben ik nu naar op weg.
Er is hier geen zomerdijk die de rivier gevangen houdt. Ik neem twee hengels mee. De pittige vijftien voeter en een hele lichte veertien voeter. De stek die ik ken heeft een schone bodem. Met een peilloodje kijk ik even hoeveel water er precies staat. Ruim anderhalve meter. Dat is meer dan vorig jaar. Er knalt ineens iets tegen mijn achterhoofd. Ik draai me geïrriteerd om. Beweging op de grond. Tussen de fris groene brandnetels scharrelt een kanjer van een tor. . Aardige timing. Nieuwsgierig pak ik het beest op. Tijd geleden dat ik er een zag. Ik laat hem over mijn hand lopen. Voel die enorme kracht in de dunne pootjes. Ik heb ooit gelezen dat een mestkever tachtig keer zijn eigen gewicht kan sjouwen. Niet zo vreemd dat dit beest zich tussen mijn vingers door wurmt. Hij wil weg. Klapt zijn schilden open en kiest hoorbaar snorrend weer het luchtruim.
Ik geloof er in vandaag. Voer tussen de stoppels en op mijn stek. De scheepvaart duwt het water heen en weer. Door een smal doorkijkje zie ik in de verte grote schepen zwoegen om tegen de stroom in te komen. Sommigen zou ik moeiteloos lopend bijhouden. Daar komt moeder de gans de hoek om. Ziet mij. Voert het tempo op. Veertien jongen volgen haar als aan een touwtje. Ik heb wat broodkorsten op pad gestuurd. De wind heeft ze al een heel eind meegenomen. Twee meeuwen krijsen. Ik ben gezien. Ik steeds kleinere cirkels laten ze zich zakken. Een van hen doet nu een poging. Dan gaan ze er ineens vandoor. Dit begrijp ik niet. Ze hebben vast iets gezien wat mij ontgaan is.
Er zijn heel veel wilgenproppen gevallen. Ook stuiven er witte vlokken uit de bomen over het water.Het is net sneeuw. Door al dat spul op het water kan ik met het blote oog de korsten niet meer onderscheiden. Door een paar snelle boeggolven weet ik even later precies waar ze helemaal aangeland zijn. Ze zijn helemaal door het dolle. Volkomen onverwacht duiken er een paar voor mijn voeten op. Het zijn dikke windes. Vissen van formaat. Dat kan ik niet zomaar voorbij laten gaan.
De lichte hengel staat nog achter me. Die pen kan eraf. Er gaat een korst te water. Nu met een haak erin. Binnen een paar minuten heeft een snel koersende vis het door. Nog even een rondje. Een keer aanraken. Met een zacht geluidje kussen zijn lippen het brood. Weer een brede draai. Dan doortastend de korst tussen de lippen. Even wachten nog. Ik zie de vis met het brood voor de lippen wegzwemmen. Een paar seconden later schrokt hij het brood op.
Heel spannend allemaal. Ik haal bedaard de zachte hengel achterover. Furieus ranselt de vis de oppervlakte. Dan een heerlijke uithaal. Gelukkig heb ik voor de zachte stok gekozen. Een heerlijke dril die zelfs nog spannend wordt. Ik kan maar net voorkomen dat de vis de stoppels in suist. Mooie vis. Kan hem niet met één hand pakken. Die gaat vlot over de halve meter heen. Kilo of twee schat ik.
Ik heb mijn voerstek redelijk kunnen ontzien. Toch geloof ik er na verloop van tijd niet meer zo in. Ga nog wat met windes spelen. Na een stuk of vijf worden ze erg schuchter. Ik ga ombouwen. Ook op de lichte stok zet ik een pennetje. Ik heb nog wat mestpiertjes opgediept. Ik ga toch proberen om een vis van mijn voerstek af te halen. Er volgt al snel een complete overval. De boel staat strak voor ik kan reageren. Vreemd verzet. Blijft tegen de bodem heen en weer schudden. Ik weet bijna zeker dat het een paling is. Gadverdamme. Ik haal door om ellende in de planten te voorkomen. Wat is dat dan? Een baars! Een vis van rond de dertig centimeter. Beetje mager. Gelukkig randje lip gehaakt. Dat is het risico met wormen. Er kan van alles aan gaan hangen.
Na een paar uur krijg ik jeuk. Ik moet weg. Ga zoeken. Stoel weg. Tas in de auto. De lichte hengel kan ook wel weg. De pittige stok, het net en een bakje wormen. Meer heb ik niet nodig. Waarom die wormen? Nu het weiland onder gelopen is zullen vissen er heel wat tegenkomen. Het moet nu een topaas zijn. Langs de kantjes waar wat meer water staat valt me iets op. Hier scharrelen ook windes rond. Sneller dan normaal lijken ze ergens op te jagen.
Visbroed? Nu al? Dan zie ik het. Visjes die niet meer dan een paar dagen oud zijn. Een paar millimeter lang. In wolken stuift het nog kleurloze grut langs de oppervlakte. De windes schuiven er gretig happend doorheen. De brasems hebben hier dus al gepaaid. Dan kan het een paar weken moeilijk worden. Een overdaad aan natuurlijk voedsel en de paaitijd zijn ieder jaar weer een paar taaie weken. Karper eet ook dapper mee als het broed nog heel klein is.
Op de ondiepe uitlopers is het erg levendig. Het gras wijkt uiteen voor een zwaar gehavende brasem. Denk zeker dat ie een zalm is. Dan zal het inderdaad niet goed aflopen met deze vis. Nog meer golven. Dat ziet er veelbelovend uit. Ja hoor. Schubkarpers. Slanke vissen. Ze kunnen in deze uithoek maar net onder water blijven. Vier stuks. Erg beweeglijk. Ik ga proberen om er dichterbij te komen. Stap voor stap. Mijn bewegingen maken deining. Daar worden ze nerveus van. Dit wordt niks.
Ik loop verder. Achter die hobbel zal ook wel water staan. Bovenop de bult overzie ik een brede geul. Er is druk verkeer. Vooral op de windkant is het een gezellige drukte. Net als brasems weten karpers dat het water hier snel opwarmt. Een ideale kleuterklas voor jonge vis. Trekt het water zich te snel terug dan is het een dodelijke val. Is het diep genoeg en blijft er het hele jaar water in staan dan kan er iets moois ontstaan.
Tegen een rand bijeengedreven platenresten schommelt het water. Er komt een vis in beeld. Ik zie hem happen onder de deken van sprietjes. Wat gehaast probeer ik hem een worm voor zijn neus te leggen. Ik verkluns het helemaal. Mijn lijn blijft hangen achter een kaalgevreten wilgenstruikje. Voor ik het spul los heb is de vis allang weer weg. Ik geloof dat ik de boodschap nu wel begrepen heb. Ze hebben alleen maar belangstelling voor elkaar vandaag.