Karperpassie 122
Door Co Sielhorst
2 april 2005.
Ik weet het even niet. De polder trekt niet. Toch wil ik graag weten hoe het ervoor staat. Vrijdag vroeg uit de veren dus. Ik maak een rondje. Nog één stille getuige van het drama. Een dode opgezwollen brasem. Ik kijk reikhalzend uit naar actieve karpers.
Tot mijn grote opluchting zie ik er na een aantal kilometers een. Een grote vis. Hij staat voor de doorgang naar een smal slootje te wroeten. Het is geen compleet beeld. Toch ben ik blij met dit teken van leven. Het is koud geweest maar ik ga toch weer naar de ondiepe plek aan de rivier.
Was het vorige week een slechte dag? Eigenlijk niet. Misschien is het wel handig om wat harder aas te hebben. Kijken of ik tijgernoten kan krijgen. Ik doe er ook pinda’s bij.
De tijgernoten zien er wat bejaard uit. Dat wordt vijf uur koken dus. De pinda’s doe ik er het laatste uur pas bij. De combinatie blijft royaal onder het kookvocht. Er komt een mooie geur vanaf. Na het koken zorg ik dat het vocht behouden blijft. Vorig jaar heb ik het al eens gemerkt. Het mierzoete vocht dikt sterk in. De zoete stroop conserveert ook meegekookte maïs. Dus het zal ook de pinda’s wel langer goed houden.
Zaterdag ben ik mooi op tijd. Er hangt nog mist tussen de dijken. Ik zie het water pas als ik er vlak bij ben. Er kringelt witte damp omhoog. Het gras is nat. Aan iedere spriet hangt een parel. De zon komt net kijken. Eerst nog gefilterd door de dampen. Even later jaagt hij samen met de wind de nevelen weg. Het is kil. Ik kruip rillend achter de plu.
Ik heb ook weer een voerplek langs de dijk gelegd. Daar kom ik eind van de dag misschien nog aan toe. Hier, tussen de kribben voer ik ook stevig. Een paar flinke strepen nog. Zover ik gooien kan. Volgende keer een voerpijp meenemen. Dan kan ik makkelijk tot aan de vaargeul komen met dit aas.
Ik vis met een tijgernootje onder de haak. Om maatje tien uit de schaduw van het aas te kunnen tikken heb ik het tijgertje aan een elastiekje gehangen. Iedere gevangen vis, ongeacht de soort, prik ik op deze manier in de rand van de bovenlip.
Het water stroomt weer net zo hard als vorige week. De harde oostenwind maakt het moeilijk om het pennetje scherp in beeld te houden. Ik ga er iets zwaarders op zetten. Met wat meer lood kan ik ook verder weg vissen.
De zon wint aan kracht. Er kan nu wel een jas uit. Het water is helder. Het heeft al een poosje niet meer geregend. Dan bestaat de aanhoudende stroom voor een groot deel uit smeltwater. Ik vraag me af of het nog niet veel te koud is.
Ik weet zeker dat een tijgernootje niet zomaar gesloopt wordt. Toch haal ik ieder uur wel een keer op. Alleen al om te kijken of mijn aas niet vastzit tussen de stenen. Het gebeurt hier af en toe. Het is weer zover. Weerstand. Ik zet lichte druk op de hengel. Mijn aas komt meteen vrij. De stenen zijn niet groot dus ze rollen gewoon weg. Ik draai even op. Ook om te controleren of de haakpunt niet beschadigd is.
Op het moment dat ik de hengel beweeg dendert er een vis voor mijn voeten weg. Karper? Ik heb alleen de golf gezien en niet de vis. Het is wel een grote vis geweest. Ik ga mezelf gewoon een beetje voor de gek zitten houden. Goed voor het zelfvertrouwen. Ik hou het vol tot de zon begint te zakken. Plotseling een schok op de pen! Vloeiende wegloper! Een lompe brasem. Helemaal vol met paaipukkels.
Mijn hartslag zakt weer tot normaal peil. Met een diepe zucht pak ik mijn spullen bij elkaar. Ik heb nog een uur voor het andere watertje. Op de voerplek zie ik helemaal niets. Kan best helemaal leeggevreten zijn. Op mijn tenen kijk ik verder rond. Terwijl de lucht langzaam oranje kleurt zakt ook de wind weg. Op een paar plaatsen is het water nog licht gerimpeld.
Iedere beweging valt op. Er liggen al een paar fris groene plompenbladeren aan de oppervlakte. De bodem is vrijwel geheel bedekt met helder groene sla. Er glijdt een stevige loodgrijze rug door de planten. Het zachte groen wijkt uiteen. Alsof er niets gebeurd is sluit de plantenmassa zich weer keurig als de vis voorbij is. Ik probeer mijn aas in de baan van de vis te plaatsen. Hij laat zich niet afstoppen. Er komt zelfs een vertraagde schrikreactie. Hier reageert weer een andere vis op. Er dendert een soort domino effect door het plantenveld.
Keer op keer schrikken vissen van schrikkende vissen. Wat zijn die beesten hier nerveus. Ik ga niet meer lopen jagen op azende vissen. Ik heb hier regelmatig vissen langs de overkant, tegen het riet, zien azen. Ik heb de verspreide plukken zien schudden van het karpergeweld. Ik gooi naar de overkant. De lijn valt op de planten. Aas en pennetje precies in een gaatje. Mooier kan niet.
De dalende zon lijkt voor de vissen een signaal om nog even te gaan dollen. Er springt een slanke schub. Langs de overkant een staartlob uit het water. Iets ervoor een schuimplakkaat. Er komt een tweede vis aan. De twee staarten raken elkaar. Schouder aan schouder schuiven ze steeds een stukje op. Een bloedrode zon raakt nu de horizon. Windstil. Ademloos. Het duo is nu minder dan een halve meter van mijn pen af. Het water schommelt zachtjes onder hun bewegingen. Mijn aas is ontdekt!
Zwaar schuimend spitten de vissen om de beurt de bodem om. Vinnen raken de lijn. Pennetje schommelt van links naar rechts maar loopt niet weg. Minutenlang zit ik met een droge bek te hyperventileren. Ik denk even dat ze weg zijn. Dan komt één van de vissen nog eens terug. Staat nu weer heel grof te wroeten. Mijn linkerbeen slaapt. Ik durf me niet te verroeren. Dan ebt de belangstelling van de vissen langzaam weg. Er knapt nog een enkel belletje aan de oppervlakte. Ik weet wat er mis is. Draai langzaam strak. Zie je wel. Vast aan een stengel. Riet is verdomd taai.
De zon is inmiddels achter de horizon weggezakt. Voor de karpers kennelijk een teken om te stoppen met azen. Er spettert nog een voorntje. Het lijkt nu wel of hier helemaal geen karper zit.