Karperpassie 117
Door Co Sielhorst
18 september 2004.
De weersomstandigheden wisselen spectaculair. Twee weken terug laat ik me nog vrijwillig in het verkoelende water zakken. De week erna regen ik tot op de laatste vezel aan mijn lijf nat.
Het is deze week erg onrustig. Dinsdagavond wil ik best even naar het water. In de loop van de middag ga ik eerst even iets anders doen. Die takkenbende op de bodem bevalt me helemaal niets. Ik heb ooit een kunstaasredder van Jan Jeucken gekregen. Ik heb er nog geen kunstaas mee gered. Gewoon nog nooit nodig gehad. Het koord is nog hagelwit. Hij zit zelfs nog in het originele doosje. Nu zie ik ineens een prachtige oplossing voor het takkenprobleem. Ik ga mijn stek schoonharken. Het is allemaal los hout dat uit een hoge boom is gevallen. Dat kan ik met de kunstaasredder vast wel opharken.
Het waait weer hard. De wind heeft de deken van afgemaaid blad wat compacter gemaakt. Ik rol twintig meter lijn af en zet mijn voet op het plankje. Gooit lekker met de zware koperen ring. Bij de eerste haal heb ik meteen beet. Een breed vertakte bos breekbaar hout komt naar de oppervlakte. Ik ben dan zeker nog een uur bezig voor ik de indruk heb dat de grootste narigheid weg is. Dan voer ik snel een paar kilo en weg ben ik weer. Vanavond kijk ik weer verder. Er is stormachtig weer voorspeld.
Ik eet wat sneller dan anders. Het waait wel hard maar het ziet er na wat gespetter weer redelijk uit. Ik ga nog even mop. Ze kijkt verbaasd. Alweer? Alles wat met vissen te maken heeft is vissen. Dat hoef ik niet allemaal uit te leggen. Ze vindt het prima. Eigenlijk wil ik alleen maar weten of ik mijn stek goed schoon heb. Een vis verwacht ik niet na een uur gooien en harken. Zo zit ik even later mijn hele stek uit te kammen met de hengel. Regelmatig opnieuw ingooien en steeds iets verplaatsen. Na een uur heb ik nog steeds geen probleem kunnen ontdekken. Kolossale hoge wolken komen tegen de wind in mijn kant op drijven. Ineens lijkt het of de wolken in brand staan. Ik neem de waarschuwing serieus. Mijn stek is schoon, ik ben tevreden.
Donderdag ga ik met Han op pad. Hij wil graag een grote graskarper aan de tand voelen. Lijkt me geen enkel probleem. Moet lukken op het fort. Han op een betere graskarperstek. Ik weer in mijn karperhoekje. Na een paar dagen voeren moet het nu lukken. Na een koude nacht, de eerste van dit jaar, is het heel stil. We proberen het gewoon. Een paar uur later hebben we allebei nog geen teken van leven gezien.
We gaan de polder in. Dan zien we hoe rigoureus alle watergangen gemaaid zijn. Overal sjouwen complete eilanden van gemaaid blad rond. We gaan weer terug naar het fort. Misschien naar een stille hoek? We vinden een ongeschonden plek waar we het laatste deel van de dag nog van de uitbundig schijnende zon genieten. Han mist de enige aanbeet van de dag. Jammer, dat moeten we nog een keer overdoen.
Vrijdagnacht zie ik niet zitten. Overdag word ik al helemaal gaar gestoken door de muggen. Een nacht doorhalen overleef ik niet. De volgende ochtend ben ik lekker op tijd. Er gaat meteen een halve emmer in. Voorlopig hoef ik nergens op te rekenen. Ik ga een poosje met een kunstaasje rommelen in de buurt. Daar ben ik na een uur wel op uitgekeken. Ik ga lekker op mijn stek zitten. Er gaat wel een hengeltje bij met een klein makreeltje op de bodem. Het waait weer pittig. Daarom moet ik het pennetje en de loodbelasting even aanpassen. Mijn aas moet stilliggen. Het is niet zo levenloos als afgelopen donderdag. Alleen in het eerste uur al zie ik vier grote vissen door de oppervlakte komen. Ik kijk steeds iets te laat maar het zijn karpers of graskarpers. Een keer denk ik dat het een grote snoek is geweest. Toch lekker dat er ver naar links een makreeltje ligt.
Ik zit heel geconcentreerd naar mijn pennetje te staren. De rest van de wereld doet er nu even niet toe. Het makreeltje hangt onder een pennetje maar voor de zekerheid staat de pieper er ook onder. De grote plaat drijfplanten ligt nog steeds tegen de rietkraag aan geperst. Afgelopen nacht is het windstil geweest. Er zijn wat plukken van de grote plantenlaag op drift geraakt. Nu wordt vanuit alle hoeken van het water de drijvende rommel weer bij elkaar geveegd. Dat is lastig. Met enige regelmaat komt de drijvende plantenrommel voorbij. Voor beide hengels is dat even opletten. Er drijven bladeren bij waar nog stengels aanzitten die soms wel een meter lang zijn.
Om al te veel ophalen te voorkomen zet ik de makreelhengel op als een soort barrière om de troep op te vangen. Dat werkt heel aardig. Na vijf uur zonder een aanbeet is ineens de pen weg. Ik maak stevig contact. Stamp! Stukje zwemmen. Weer een stamp. Bij de eerste sjor weet ik het al. Een grasbak. Ik ben wel blij met de actie maar de droom van een grote karper spat als een zeepbel stuk. Het beest gaat tekeer als een dolle. Zelfs in het net blijft bij wild rond slaan. Genoeg hoog en zacht gras om hem even neer te leggen. Ik ga hem niet oppakken voor een plaatje. Doe ik wel in het net. Mooi om te zien hoe diep de zijlijn in zijn schubben gekerfd zit. Even close op zijn kop en snel weer weg.
Tegen het eind van de dag komt het muggengespuis me weer belagen. Ik doe mijn wollige fleecevest aan. Trek mijn handen terug in mijn mouwen en zie hoe ze door mijn broek proberen te steken. Ik pak nog wat te drinken. Dan strijk er meteen zo’n kreng op mijn hand neer. Snel weg met dat flesje. Pats, hebben. Met de klap heb ik kennelijk al het venijn uit de mug in mijn hand geperst. Die zwelt binnen een paar minuten op tot ongeveer de dubbele dikte.
Hoe heb ik dat vroeger gedaan hier? Ik weet het weer. Ik pakte me helemaal in met een klamboe. Mijn vismaat Paul begon al op vrij jonge leeftijd kaal te worden. Die zat op een gegeven moment met een hoed op waar hij met wasknijpers een stuk vitrage op gepind had. Wollen wanten kleedden hem charmant af. Niet vergeten, het was midden in de zomer.
Ik vind het geloof ik helemaal niet zo erg dat het najaar er aan komt.