Karperpassie 111
Door Co Sielhorst.
24 juli 2004.
Er zijn nu twee nachten voorbij gegaan zonder resultaat. Mijn visje vangen doe ik noodgedwongen wel ergens anders, maar het gaat niet bepaald zoals ik wil. Moet ik hier gewoon mee door gaan? Is het een gebrek aan doorzettingsvermogen als ik nu zeg dat ik er geen zin mee in heb?
Ik heb het gevoel dat ik het water niet leer kennen als ik zo door ga. Ik heb het de hele nacht voor mezelf, toch kom ik niet verder op deze manier. Waar komt dat nou ineens allemaal vandaan? Ik heb mijn spullen ingepakt en ben net als de vorige twee keren al op weg naar het water. Hevige twijfels. Onderweg weet ik eigenlijk al wat er gaat gebeuren. Ik kom na een snelle rit van de dijk af. Kijk nu over het gerimpelde water. Alleen een klein wonder kan deze nacht nog redden. Geen enkele aanwijzing. Nee, ik ga niet weer de hele nacht op die zandbank liggen pitten.
Ik ga kijken of ik ergens anders een plek aan de rivier kan vinden. Een dorp verderop probeer ik of ik weer op de dijk kan komen. Steeds weer die verdomde paaltjes. Bij een paar dorpen achter elkaar hetzelfde liedje. Ik krijg langzaam maar zeker de pest in. Gefrustreerd keer ik steeds weer om. Dan besluit ik om de zoekrichting te verleggen. Ik neem een stuk snelweg en ga helemaal de andere kant op. Ik heb er vlot tachtig kilometer opzitten.
Waanzinnige onderneming. Helemaal omdat ik nog steeds geen stek heb gevonden die me aanspreekt. Zo komt onvermijdelijk het moment dichterbij dat het geen zin meer heeft. In het donker op goed geluk het spul opzetten kan alleen op bekend water. Tegen middernacht rij ik mijn woonplaats weer in. Een cultuurwater in de buurt misschien? Nee, ik heb er geen zin in. Toos kijk raar op als ik midden in de nacht weer thuis kom. Ze vindt het wél gezellig. Daar troost ik me dan maar mee.
De volgende morgen is het probleem er nog steeds. Twee honderd kilometer gereden en nog steeds geen plek gevonden die me aanspreekt. Wat zoek ik eigenlijk? Ik ben bang dat ik dat pas weet als ik het gevonden heb. Ja, een rivierplas, maar daar ben ik er niet mee. Er moet ook bij laag water karper in en uit kunnen zwemmen. Het water moet bereikbaar zijn en tegelijkertijd aan het eind van de wereld liggen. Zo kan ik er nog wel een paar bedenken.
Ik spring om zes uur mijn bed uit en stap weer in de auto. Ik moet nu die spinnenwebben uit mijn hoofd jagen. Gisteravond heb ik en groot deel van de zuidelijke oever gehad. Nu ga ik de noordelijke oever uitkammen. Een vis vang ik later op de dag nog wel. Het valt me meteen op dat deze kant van de rivier veel toegankelijker is. Het duurt dan ook niet lang voor ik iets ontdek.
“Ik moet nu die spinnenwebben uit m’n hoofd jagen…”
Ik zie aan de contouren van een bomenrij achter het zomerdijkje dat daar iets kan zijn. Ik spring uit de auto en klim omhoog. Vanaf het dijkje schittert me een prachtige plas tegemoet. Dit kan er een zijn. Hier wil ik best een poosje mijn tanden in zetten. Op de oever staan diverse waterstanden gegraveerd. Kleine visjes scharrelen over de ondiepe zandkant. Er staat duidelijk meer dan genoeg water. Het heeft kenmerken van een zandwinplas. Toch is het niet zo kaal. Dichte wilgenbossen met luchtwortels als mangroven sieren de oever.
Het is natuurlijk nog een hele klus om dit water grondig te verkennen. Een dag met de kano erop en ik ben weer een heel stuk verder. Later in de week misschien nog eens kijken.
Na deze ontdekking ga ik nog even langs een ander water. Er is hier veel veranderd. Steeds weer is hier zand gewonnen. Ik heb er ooit een paar weken gevist tot de zuigers het water vertroebelden. Toen al mooie vissen gevangen. Ook hier krijg ik meteen een goed gevoel.
Het water is alleen op een paar plaatsen nog herkenbaar. Zonder kano is hier helemaal geen beginnen aan. Zo hebben een paar uur zoeken het spinrag weer helemaal uit mijn geest verjaagd. Weg sombere gedachten. Nieuwe uitdagingen liggen voor het grijpen.
Het is inmiddels middag en loeiheet. Niet bepaald een ideaal om nu te beginnen met vissen. Toch ga ik het proberen. Ik heb nog wat nagedacht over het schuifloodje onder het pennetje. Ik denk dat ik ook op grotere afstanden kan vissen met hetzelfde systeem. De combinatie met een licht pennetje werkt vlijmscherp. Alleen bij een windje of wat stroom lukt het niet om verder uit de kant te vissen. Maar moet het dan een super uitgebalanceerd pennetje zijn dat de aanbeet signaleert? Ik heb een ingekorte matchdobber in mijn pennenbakje gelegd om wat mee te proberen. Draagt drie gram lood. Toevallig weegt het loodje ook drie gram. Nu doet dat er niet toe. Ik schuif het pennetje naar twee meter terwijl er aan de overkant maar dertig centimeter water staat. Het loodje houdt de kattenbrokjes keurig aan de overkant. De wind drukt het pennetje weg van het aas. Houdt zo de lijn uit de buurt van mijn aas en zorgt ook dat de brokjes naar beneden getrokken worden.
Binnen een paar minuten blijkt hoe scherp het systeem een aanbeet registreert. Ik gooi tamelijk ver het slootje in aan de overkant. Verderop schommelt traag een karper. Vrij vlot begint het pennetje te schokken. Ik reageer meteen. Een visje van hooguit vijftien centimeter komt in één zwiep in het hoge gras voor mijn voeten terecht. Een kleine winde. Zelfs als ze zo klein zijn hebben ze al een grote bek. De karper wordt nerveus en laat zich niet meer zien. Ik ga wat verderop zitten. Grote modderwolken onder het overhangende gras. Ik plof mijn aas op de overkant. Twee korte tikjes en het rolt strak langs de kant in het water. Het plompe dobbertje blijft meer dan een meter van de overkant staan. Dat geeft vissen de gelegenheid om over de lijn te zwemmen zonder deze te raken.
Er komt een eskader donkere schimmen aan. Ze bewegen heel traag. Graskarpers. Een dikke meterbak schuift dichterbij. Een kleinere vis heeft iets geroken. Beknabbelt nu speels alles wat er aan de oppervlakte ligt. Het is nu al duidelijk. Die ga ik vangen. De vis is nu even uit beeld. Mijn dobber schokt. Kruipt nu naar de overkant toe, waar het loodje ligt. Die dobber hoeft dus niet onder getrokken te worden, zeker de eerste anderhalve meter niet. Verplaatsen over de oppervlakte levert kennelijk nauwelijks weerstand op. Ik zal maar eens vasttikken.
Drie dikke explosies. Het is inderdaad de kleinere vis. Nog steeds wel negentig centimeter. Mooie knokpartij. Omdat de graskarpers op dit water in de minderheid zijn denk ik dat mijn kansen op karper nog niet verkeken zijn. Een paar honderd meter verderop probeer ik het nog een keer. Ik heb het spelletje nu wel door. Het lijkt vrij grof maar ook nu weer vrij snel een aanbeet. Die zet ook weer zo lekker door. Nu is het wel karper. Visje van een pond of twaalf. Voor dat schuifloodje ga ik nog veel meer toepassingen ontdekken.