Karperpassie 108
Door Co Sielhorst
3 juli 2004.
Vorige week helemaal onder het slijm. Ongekende visorgie. Superbrasems, prachtige windes en stoere baarzen en een kolblei van een kilo. Nee, geen karper. Ik moet nu toch dat vast loodsysteem beter verzorgen. De neiging om bovenop die hengel te gaan zitten moet ik onderdrukken. Zo krijg ik voor alles wat ik wil meer ruimte.
Ik denk dat de vliegenhengel deze keer ook mee moet. Zal ik eerst nog iets vissigs moeten gaan maken. Ik heb wel iets met die vliegbindklem. Zit ik daar eenmaal achter dan komt de inspiratie vanzelf. Met een staalborstel kam ik een stuk nylonkoord uit tot losse vezels. Ziet er heel geschikt uit. Ik bind een plukje op een langstelige haak. Twee smalle veertjes dekken het geheel af. Een paar metalen kralen erop en de creatie heeft oogjes. Simpel en héél snel te maken. Ik moet alleen oppassen dat ik dit niet te leuk ga vinden. Een stuk of tien moet genoeg zijn.
Ik heb goed opgelet onder het vissen. De explosieve uitvallen van de roofbleien worden steeds gevolgd door duikende visdiefjes. Ze maken dankbaar gebruik van de verwarring onder water. Waar komen ze mee boven? Het zijn steeds visjes van een centimeter of vier. Al mijn plugjes zijn groter. Ik ga er van uit dat de visdiefjes op dezelfde prooi jagen als de roofbleien. Ik denk dat ik aardig in de buurt zit met mijn imitatie.
Zaterdagmorgen. De wekker staat op vier uur. Even voor vieren ben ik wakker. De wind huilt. Het is noodweer. De gordijnen bollen op. Hier heb ik dus geen zin in. Ik draai me nog een keer om. Om zes uur nog steeds hevig kletterende regen. Ik lig wat te woelen. Moet ik iets anders bedenken? Een uur later hou ik het niet meer. Ik moet er op af.
Gelukkig klaart het wat op als ik onderweg ben. Ik hobbel van de dijk af. Het is net even droog. Ondanks mijn moeilijke relatie met de paarden neem ik de gok. Ik rij tot dichtbij de stek die ik op het oog heb. Geen paard te bekennen. Ik gooi snel mijn spullen uit de auto. Dan als een speer terug naar een veilige parkeerplaats. Dat scheelt toch een pittige sjouwpartij. Op een holletje weer terug naar mijn stek. Ik heb al gezien dat het water weer een stuk gezakt is.
Voor de steile oever is nu een flauw aflopende klei bedding droog gevallen. Net breed genoeg om me op te installeren. Ik test wel even of het geen spiegelgladde glijbaan wordt na een paar stappen. Valt mee, gewoon voorzichtig lopen. Nu snel die plu opzetten. Het kan ieder ogenblik weer gaan storten. De karperstok gaat een tiental meters naar links. Zwaar lood, strak op de top. Een riviervis is niet kinderachtig. De pieper eronder. Een pond maïs eromheen en dan snel de andere hengel optuigen.
Het wordt dreigend. Alles wat ik niet meteen nodig heb stouw ik onder de paraplu. Net voor het begint te storten vliegt de eerste korf de stroom in. Ik heb sterke twijfels. Zit er nog wel vis nu het water zo ver gezakt is? Nu even de aandacht bij de spullen houden. Er steekt een storm op. Zweepslagen van dikke waterdruppels. Midden in het geweld wordt de tros wormen gepakt. Het hengeltje vliegt hoepelrond. De eerste mooie winde komt met grote tegenzin voor de kant langs. Die zijn er dus nog. Hier kom ik in ieder geval de dag wel mee door.
Even later schettert het zonlicht weer over de bonte bloemenpracht. Riddersporen staan in volle bloei. Grote strepen uitbundig paars over het glooiende land. Al snel wordt het weer dreigend donker. Nu valt er een fijne miezer. Door de harde wind zwiept de regen onder de plu door. Ik sla even een jas om me heen. Met enige regelmaat melden zich de windes.
De wind verjaagd de buien net zo snel als ze komen. Plotseling beukt er een windvlaag over de populieren aan de overkant. Ze buigen diep door onder het geweld. Twee seconden later krijg ik de volle laag. Mijn plu in één verwoestende klap helemaal aan vellen. Het kan toch niet zo zijn dat ik nu weg moet? Nee, dat vertik ik. Bij een volgende bui improviseer ik wel wat. Kan altijd het doek nog lossnijden en om me heen slaan.
Na verloop van tijd wordt het wat rustiger en zonniger. Op mijn stek wordt het ook heel stil. Ik zit nu zeker al een uur op een aanbeet te wachten. Tijd voor verfijning misschien? Haak zes wordt haak twaalf. De lichtste onderlijn die ik bij me heb is tien honderdste. Waarom niet? Een snelle aanbeet. Ik heb het gevonden denk ik dan. Een mooie hybride verzet zich hevig. Een kruising tussen brasem en kolblei. Er volgt weer een lange pauze.
Een jagende roofblei trekt mijn aandacht. Het waait veel te hard. Toch pak ik de vliegenhengel. Tegen de wind in is tobben. Dwars op de wind gaat enigszins. Binnenstrippen doet de wind voor me. Nee, dit wordt een drama. Nog één poging. Wat verderop tussen de struiken. De wind is hier stukken minder. Ik krijg de lijn redelijk op lengte. Ziet er goed uit zo. Mijn zilverwitte visimitatie scheert hoog door de golven. Ik hoef maar weinig te werpen. De stroom pakt de lijn en laat mijn visje heel verleidelijk dartelen. Er is alleen geen roofblei dit dat ook zo ziet. Na verloop van tijd geef ik het op.
De karperhengel heeft de hele dag eenzaam de wacht gehouden. Ook hier heb ik geen vertrouwen meer in. Dan komen de paarden eraan. Ze galopperen uitgelaten over een zandbank. Het water spat hoog op. Schitterend gezicht. Mijn domme fout van vorige week kan ik deze beesten toch niet aanrekenen? Met een beetje weemoed besef ik dat het hier voorlopig afgelopen is. Een avontuur tussen wilde paarden. Puur wilde vissen die met hoog water ook op avontuur gaan. Langzaam maar zeker droogt het allemaal op.