Karperpassie 107
Door Co Sielhorst
26 juni 2004.
Het kriebelt. Nieuwe uitdagingen trekken me altijd. De roofblei van vorige week heeft iets losgemaakt. Ik draai de film nog eens af. De plek waar ik nog veel meer vuurwerk verwacht heb ik nog niet eens bevist.
Ik breek er een avond tussenuit. Het plan is goed. Ik voer een flinke plaat maïs op een rustige plek. Dan ga ik naar de hard stromende geul. Ook hier liggen wat plekken in de luwte. Hier stort ik een half pak kattenbrokken. Dan tuig ik de spinhengel op. Nog voor ik een plugje heb kunnen kiezen hoor ik boven het gorgelen en ruisen van de stroom een paar harde knallen.
Waar vorige week niets te zien was barst het nu van het leven. Ze zitten hoog en zijn heel actief. Eerste worp, midden in de woeste kolken. Drijvend plugje zonder schoep. Alleen door tikken met de top tot leven te brengen. Meteen een furieuze aanval! Ik ben er meteen van overtuigd dat het gaat lukken. Woeste klap, onmiskenbaar roofblei. Het verbaast me dat ze zich in dit wilde water zo goed staande kunnen houden.
Bij iedere worp lijken er meer vissen te reageren. Ik sta te timmeren en te hakken om zoveel mogelijk op te vallen in dit geweld. Het lijkt te werken. Ik zie soms vissen helemaal het water uitknallen. Wat een fenomeen. Ik vis nu niet op een solitaire vis. Dit is het hol van de leeuw. Ze zijn massaal op jacht. Ik krijg een lamme arm van de iets te lange hengel. Een woesteling achtervolgt mijn plugje. Drie keer een diepe krater achter mijn plugje. Even pauze. Weer een paar tikken. Wham, weer een aanval. Nu vliegt het plugje een meter boven water uit. Ik probeer het plugje zo lang mogelijk bij de vis in beeld te houden. Ik sta gespannen als een veer. Gretig om te reageren op een dreun. Zoveel vissen, helemaal door het dolle. De twijfel begint te knagen. Doe ik iets niet goed? Ander plugje misschien?
Twee meter voor mijn voeten knalt er weer een het water uit. Ik concentreer me nu meer op de vissen die dichtbij komen. Nu zie ik beter wat ze doen. Ze delen een enorme beuk uit. Er slaat er weer een naar mijn plugje. Weer wordt mijn kunstaas het water uitgezwiept. Ik geloof dat ik het door krijg. Ze delen een beuk uit als ze een prooi zien. Ik de verwarring die dan ontstaat pakken ze dan wat van hun gading is. Prooivisjes zullen door de dreun even versuft door het water dwarrelen. Daar heb ik niet meteen een hapklare oplossing voor.
In Tsjechië heb ik voor het eerst een roofblei gevangen. Op een broodkorst. Lulliger kan het haast niet. Toch ga ik even kijken of ze op de kattenbrokken reageren. Ik blijf nog een poosje zitten maar er gebeurt helemaal niets. Dan neem ik even de tijd om het uitgestrekte gebied wat verder te verkennen. Ik kom nog twee mooie rustige kreken tegen. Naderend onweer maakt het allemaal wat onrustig. De wind zweept het water op. Ik loop nu door ganzenland. Regelmatig stuift er een horde luid snaterend naar het water. De ruitijd is aangebroken. Ik raap handenvol stevige veren op. Prachtig spul om pennetjes van te maken. De wind trekt aan tot stormachtig. Het wordt kil. Ik kijk nog even in de hoek met kattenbrokken voor ik naar huis ga.
“Ik zie de zon wel vaker opkomen maar deze komt in de top drie”
Zaterdag ga ik op het stromende stuk zitten. Een taai quiverhengeltje gaat vandaag een belangrijke rol spelen. Aan de penhengel knoop ik een vast lood systeem. Een bijrol voor de penhengel vandaag. Meestal ga ik voor die éne vis. Vandaag wordt het anders. Ik ben op tijd voor een gloedvol spektakel. Ik zie de zon wel vaker opkomen maar deze komt in de top drie.
Ik rij met de auto het pad af tot vlakbij mijn stek. Sleep mijn spullen er naartoe. Kijk nog even rond en zie een flink stel van die Poolse paarden aan komen sjokken. Ze verzamelen zich rondom mijn auto. Laat maar even denk ik. Het is stil. Ik hoor een vreemd geschraap, over metaal lijkt het. Ik kan het niet thuisbrengen. Dan loop ik op mijn gemak terug. Even de auto buiten het hek brengen. De paarden gaan braaf aan de kant. Dan kom ik erachter wat dat metalen geschraap was. Mijn motorkap is zwaar gehavend. Helemaal ondergekweild en vol met brede diepe voren waar het kale metaal doorheen glinstert. Het lijkt wel of er een gestoorde beeldhouwer met een steenbeitel aan de gang geweest is.
Ik weet ineens een veel betere plek voor die paarden. Ergens op de menukaart. Mac horse of zo. Dure les. Toch ga ik er niet te lang over zitten sippen. Ik ben gekomen om te vissen dus ik zet het even aan de kant.Er staat een verrassende twee meter water langs de pittige stroom. Hier zet ik de penhengel in met tachtig gram lood. Twee maïskorrels onder de haak en verder geen subtiliteiten.
Met de feeder ga ik verder het woelige water in. Klein korfje met een flink blok lood eraan blijft lekker liggen. Af en toe rolt er een vis. De dot wormen lijkt aan de forse kant. Toch staat de top vrijwel direct te trillen. Die hangt. Een forse winde. Keurig gehaakt. Lekker begin. Een snelle tweede aanbeet. Nu is het vuurwerk. Een flinke vis lift mee op de stroom. Minuten lang blijft de vis beneden. Tot mijn verbazing komt er dan een brasem naar de oppervlakte. Een prachtvis. Die is het er nog lang niet mee eens. Hij neemt nog een duik. Ik probeer de vis uit de felle stroom te houden. Eindelijk kan ik hem het net in loodsen. Acht pond brasem. Zeventig centimeter. Mijn acht pond nylonlijn is tot het uiterste getest. Haak zes is helemaal niet overdreven voor dit soort vissen. Riviervissen zijn niet kinderachtig. Er volgen nog meer superbrasems. Onder de halve meter zie ik niet vandaag. Een paar stevige baarzen kunnen ook niet van de wormen afblijven.
Pas als de zon hoog aan de hemel staat wordt het rustiger. Ik ga uitkijken naar andere avonturen. Er zit zeker nog een liter maden in de bak. Het kabaal rond een eilandje trekt mijn aandacht. Ik kan er zonder problemen naartoe waden. De plek is afgelopen week drooggevallen. Is het winde of roofblei?
Ik ga twee stekken maken. Het restant witvisvoer en de liter maden strooi ik uit langs een kalm stroompje dat aan weerszijden langs het eiland loopt. Windes zoeken heel snel een gebied af. Hier zie ik dat dezelfde vissen langere tijd steeds dezelfde route volgen. Ze blijken nu ook duidelijk oog te hebben voor de boden op dit ondiepe water. Binnen een paar minuten staan er staarten te zwaaien op beide stekken. Een dot wormen valt de eerste keer te dicht bij een van de windes. Een krater en een grote golf. Hij is snel weer terug. De wormen zijn ontdekt. De dobber trilt. Ik durf niet te wachten. Ik weet hoe gulzig windes kunnen zijn. Contact! Heerlijk op dat lichte spul.
Zo sluip ik het laatste uur van stek naar stek en doe het nog een keer of acht over. Wat meestal bijvangst is, op mijn jacht naar karper, heeft vandaag de hoofdrol gespeeld.