KarperPassie 280
Door Co Sielhorst
Ze zit als een bang vogeltje rond te kijken, lijkt niet veel te begrijpen. Er is wel degelijk iets gebeurd. Ze wil eigenlijk alleen maar slapen. Alleen door de baldadige achterkleinkinderen twinkelt er af en toe een lichtje in haar ogen. Ze halen ergens blauwe handschoenen vandaan. Stuiteren als een stel smurfen in het rond. Er zit er een bijna klem tussen de televisie en het verstelbare bed. We blijven niet te lang.
De volgende dag ziet het er allemaal weer beter uit. Ze moet twee dagen blijven ter observatie. De tweede dag komt het goede nieuws. Ze mag morgen weer naar huis. Er is denk ik maar één ding aan de hand: ze is tweeënnegentig. Ze krijgt al weer praatjes. Fileert genadeloos uit wat er niet deugt. Zo ken ik haar weer.
Wat gaat er gebeuren? Ik ben even van het karperpad. Geen contact met een water. Geen voerplek. Ook geen aasvoorkeur waar ik goed over nagedacht heb. Moet ik proberen om het karperen weer vlot te trekken? Waar dan? Ik hoop op stromend water aan de Lek. Het enige water waar ik zomaar instant vertrouwen in heb. Maar zonder stroom weinig vis.
Ik ga maar weer eens kijken hoe het ervoor staat. Er staat een prettig kabbeltje. Als het flink stroomt is dat al van grote afstand te zien. Ik rij naar de veerweg. De kop van de krib voor de haven is ver weg. Toch ben ik er vrijwel zeker van dat het water stilstaat.
Ik rij nog even naar de spoorbrug, daar kom ik heel dicht bij het water. Hier ligt tussen een stel afgemeerde rijnaken een heel kort kribje. In de luwte van grote schuiten is goed te zien hoe helder het water is. Er is hooguit een lichte beweging te zien als het pontje afvaart. Op een metertje diep zie ik op de kiezels zwartbekgrondeltjes staan. Op iedere steen staat een visje. Dan komt er een trein door de brug denderen. Doet bijna zeer aan mijn oren. Wegwezen.
Zandput bekijken dan maar. Ik heb hier op de windkant vaak mooie vissen zien zwemmen. Het water is meestal glashelder, nu hangt er een blauwgroene waas in het water. Blauwalg. Voor vissen niet direct schadelijk maar voor mens en dier kan het heel vervelend zijn. Deze algen scheiden een giftige stof af. Het ruikt wat muffig. Er zal niet gezwommen worden.
Het is prettig begroeid. Hoge sleedoornstruiken waar al blauwe bessen aan beginnen te rijpen.
Het pad begint weer aardig dicht te groeien. Ik vecht me naar de kant waar de wind heen waait. Er hangt naast de muffe lucht van het water nog een duidelijk te onderscheiden andere geur in deze hoek. De geur van verrotting.
Ik kan vanaf deze plek het water niet zien. Door de hoek heen heb ik weer zicht op het water achter de struiken. En grote dode karper ligt te verrotten. Er krioelen maden in de opengescheurde vis. De natuur is aan de opruiming begonnen.
Ik heb een paar weken geleden al gehoord dat er vissen dood zijn gegaan. Eigenlijk verbaast het me dus niet. Het is natuurlijk zo dat bijna nooit alle vissen doodgaan. Dus helemaal afschrijven zal ik het water zeker niet.
Ik krijg een beetje heimwee naar mijn geliefde fort. Kan het niet laten. Ik moet er even heen. Gewoon even de sfeer opsnuiven. Ik draai het fietspad op en parkeer op een dammetje. Shit… er staat een auto. Binnen honderd meter van mijn vertrouwde stek zit nóg iemand te vissen. Daar ben ik helemaal allergisch voor. Ik ben helemaal niet moeilijk in de omgang, maar als ik ergens ga vissen wil ik liefst links niemand zien en rechts ook niet.
Ik kijk even of ik nog bij het water kan komen. Tussen vlierstruik en meidoorn heeft de haagwinde een prachtig vlechtwerk gemaakt met fraaie tere bloemen. Vanuit de plompen schuifelt een vis weg. Het dichte veld begint in verval te raken. De bladeren glanzen niet meer en worden geel. Ik heb het gevoel dat dit weer mijn voorjaarswater gaat worden. Alleen wel op een heel andere stek.
De kogel gaat door de kerk: zondag is het de eerste septemberdag, lang geleden de openingsdag van het snoekseizoen bij veel verenigingen in de omgeving. Helemaal nerveus trekt een legertje stoere mannen de polder in. Zo vroeg mogelijk, want anders zijn de meeste snoeken al weg.
Er wordt volop snoek meegenomen voor in de pan. ‘Neem ik hem niet mee, dan neem jij hem mee’-mentaliteit. Geen wonder dat er op sommige wateren na een paar maanden geen snoek meer te vangen is. Ik heb zelf nog gevochten voor een totaal meeneemverbod. Er wordt nu vanzelfsprekend heel zorgvuldig omgegaan met snoek.
Ik ga naar een water waar ik altijd langs kom als ik naar mijn favoriete natuurgebiedjes ga.
Ik heb een klein voordeeltje: een kilootje spiering in de vriezer. Is nergens in mijn omgeving meer te krijgen. Ik heb ze in kleine porties ingevroren dus ik kan er lekker lang mee doen. Ik vis met een heel soepel staaldraadje en een enkele haak. Vorig jaar ook gedaan. Ook snoek wordt prima gehaakt op deze manier. Weg met die lompe dreggen.
Het is altijd heel rustig aan dit water. De karpers zijn hier bijna niet meer te vangen. Op snoek wordt hier helemaal niet gevist. Ik zet mijn spullen in een mooi klein gaatje neer. Prik een spiering door de staartwortel. Kijk eerst even wat het visje doet.
Niet veel natuurlijk maar ik wil wel graag zeker weten of mijn visje op de bodem komt te liggen. Dat gaat lukken. Meter of twintig uit de kant is ver genoeg. Ik ga er lekker voor zitten. Mooie vlakke ondergrond dus ik hoef niet allerlei kunsten uit te halen met mijn stoeltje.
Na een uurtje begint er iets te knagen. Er zitten vrijwel zeker rivierkreeftjes op dit water. Zal er nog iets van mijn spiering over zijn? Ik draai in en zie dat het visje nog puntgaaf is. Als ik opnieuw ingooi ga ik weer zitten. Er kriebelt iets in mijn nek. Ik veeg een keer.
Nu kriebelt er iets onder mijn kin. Ik veeg nog een keer. Even daarna kriebelt er iets op mijn buik. Ik ruk mijn shirt omhoog en zie hoe een klein insect zich in mijn navel probeert te verstoppen. Daar heb ik dus helemaal geen zin in.
Herinner me nog levendig een tekenbeet, compleet met rode ring, kotsmisselijk en met beukende koppijn. Het is geen teek maar voor de zekerheid knijp ik het beestje plat.
Vanaf volgende week dus weer door met ‘Megasnoek’…