KarperPassie 276
Door Co Sielhorst
Het is veel te warm om naar recreatiewater te gaan. Ik ga eerst de kippen van de buren voeren. Alleen daarvan lopen de straaltjes zweet mijn nek in. Ik ben wel nieuwsgierig hoe het er aan de Lek uitziet. Bij het pontje kan ik zien of het water stroomt. Niet dus. Dat is geen voordeel.
Ik zet de auto stil bij de spoorbrug. Laat de camera maar onder de stoel liggen. Ik heb geen zin in taferelen zoals een kennis van me niet zo lang geleden mee maakte. Hij loopt met een joekel van een camera, met dikke telelens langs een zwemplas.
Plotseling staat er woesteling voor zijn neus. Twee koppen groter en een hele weide bek. “Joh, ga jij even de tieten van je eigen wijf op de foto zetten.” Hij is zich van geen kwaad bewust maar de boodschap is duidelijk. Hij durft niet eens meer naar buiten als de zon schijnt.
Het is druk op en in het water. Ik loop terug naar de auto. Het is heet in het zwarte bakblik. Snel die airco aan. Ik draai de sleutel om en hoor alleen maar die afgrijselijke droge klik. Niet weer toch? Er zit niets anders op. Het alarmnummer bellen maar. Extra betalen voor hulp in mijn woonplaats. “Zeventig euro meneer.” Voelt als chantage maar het moet toch maar.
Hulp komt gelukkig snel. Nee, het is niet de accu. De redder kruipt met een hamer onder de auto. Starten maar klinkt het van onder de auto. Ik hoor een paar klappen en de auto start meteen. Startmotor is niet best meer. Bij hoge temperaturen loopt er iets vast. Ik ga als een speer naar de garage. Geen discussie mogelijk als ik mijn verhaal vertel. De volgende dag ben ik al met al vierhonderd euro lichter maar ik kan weer met vertrouwen mijn sleuteltje omdraaien.
Ik zoek een zuidenwinddag uit. Veel zon maar wél kans op regen met mogelijk een klap onweer. Dat neem ik op de koop toe want ik kan dicht bij de auto zitten. De emmer mag weer mee. Half vol met macaroni en blikmaïs. Er kunnen best een paar vissen hoog zwemmen dus het pak kattenbrokken mag ook mee.
Ik moet nog ergens een soort zelfgefabriekte werppijp slingeren. Staat in het hengelrek. Ik heb het gevalletje gemaakt in de tarweperiode. Klein licht aas een eindje uit de kant krijgen lukt prima met dit gevalletje. Het is een schuin afgezaagd stuk van een dikke vaste lat. Een hengelkurk van achtentwintig millimeter past er strak in. In die kurk zit een boorgat waar een buigzaam stuk holglas past. Het geheel trek ik onder spanning naar achter. Dan laat ik de pijp naar voren zwiepen. Zo vuur ik in korte tijd de helft van de aasmix af.
Zelfgefabriekte.
Het gaat allemaal redelijk geruisloos. Lijkt nog het meest op een regenbuitje. Ik neem hierna ruimschoots de tijd. Ga even rondkijken. Verderop ligt een mooi wierbed. Kijken wat er gebeurt als ik daar wat kattenbrokken overheen zwiep.
Er staat een rustig kabbeltje. Daardoor is het niet goed te zien. Dan zie ik vlak bij de kant een traag schommelende beweging. Dat moet karper zijn. Het wier wordt even opgetild. Ik kan er makkelijk een brokje op gooien. Ik gok het en hoop dat de vis zich niet helemaal wild schrikt en ervandoor gaat. De vis lijkt niet te schrikken. Gaat zelfs kijken wat er vlak bij hem in het water is gevallen. Dan pas schrikt de vis. Duidelijk een beest met nare ervaringen. Dat feest gaat dus niet door. Samen met de geschrokken vis zie ik nu meerdere vissen nerveus het wierbed verlaten.
Op het onverharde pad liggen modderpoeltjes. De kogeldistels langs de kant vormen een voedselbron en een mooie structuur waar veel vlinders patrouilleren. Opvallend veel argusvlinders. Het is jaren achter elkaar slecht gegaan met dit prachtvlindertje. Het kan plaatselijk zijn maar hier lijkt het herstel ingezet.
Ik ga mijn hengel optuigen. Bij het uitpakken van het werppijpje heb ik paar flinke lussen nylon van de molen getrokken. Dan laat ik de drie delen ook nog eens uit mijn handen vallen. Het wordt een geweldig breiwerk. Ik wil niet meteen gaan knippen dus ik probeer de boel te ontwarren.
Dat vergt wat logica en vooral goed kijken waar iedere lus door een andere lus loopt. Ik ga er even rustig voor zitten. Maar zo voelt het niet. Wat zit ik nou te zeiken, ik heb alle tijd van de wereld. Het is gelukkig nogal een stevige lijn dus goed te volgen. Dan valt ineens alles op zijn plaats.
Als het eenmaal begint met onhandigheid moet ik oppassen weet ik. Alles wat er fout kan gaan gaat dan ook fout. Natuurlijk blijft mijn pennetje hangen tussen een paar stevige planten. Ik wil de boel los trekken, kan makkelijk met deze lijn. Dan vliegt het pennetje door de lucht. Eerst denk ik dat het mooie stukje huisvlijt de geest heeft gegeven.
Er hangt inmiddels een donker wolkje boven mijn hoofd. De onderste antenne bestaat uit siliconenslang. Daar past een wartel in. Dat zit allemaal redelijk strak en valt er nooit uit. Tot mijn opluchting is dat toch het enige dat er aan de hand is.
Klaar om mijn stek te besluipen.Ik prik twee maïskorrels op de haak, gevolgd door een foambolletje in exact dezelfde goudgele kleur. Dan maak ik wat ruimte tussen de brandnetels, net binnen handbereik en de tas naast me. Nu eerst een flinke slok koel water.
Ik kijk eerst even rustig of er iets gebeurt op mijn voerplek. Een jong waterhoentje is druk bezig om wat verspilde macaroni weg te pikken. Het vogeltje is er zo druk mee dat het mij niet ziet. Pas als ik de camera op het beestje richt breekt er paniek uit. Luidruchtig klapperend stuift het beest over mijn stek. Ach, er zitten zoveel watervogels. Dat maakt helemaal niets uit.
Ik schuif het pennetje op ongeveer een meter van de haak en gooi naast wat planten. Al vrij snel zie ik beweging op mijn stek. Er schuift een brede wolkenband voor de zon. Achter me wordt het inktzwart. De zuidenwind zou die narigheid weg moeten blazen maar dat gebeurt niet.
Narigheid.
De wind trekt aan en draait honderdtachtig graden. Het wordt ijzig koud. Er komt grote narigheid aan. Ik ga vluchten. Niet zo stom. Noodweer in Utrecht. Dat is precies de provincie waar ik gevist heb.