KarperPassie 271
Door Co Sielhorst
Er is weer genoeg te doen: stekken aan de Lek inventariseren, voerplan aan het fort bijhouden… Eerst naar de Lek. Even een rondje maken rond de plasjes en de geul naar de Lek. De peilhengel mag nog even in de auto blijven. Een eerste indruk opdoen.
Ik heb nog veel meer leuke stekken gevonden op de laptop. Ik heb de laatste versie van een topografische inventarisatieatlas, ooit gekregen omdat ik als waarnemer vaste routes heb gelopen om vlinders en libellen te inventariseren. Het is een boekwerk uit 2008. Niet zo oud dus en ieder huis en alle kribben staan erop maar veel water tussen de dijken zijn nog niet zolang geleden ontstaan. Ruimte voor water en winnen van klei voor dijkverzwaring hebben prachtige natuur opgeleverd.
Bij de geul en het eerste plasje zie ik het al. Steltlopertjes midden in het plasje. Een stel meerkoeten hoeft niet eens te duiken om bij de bodem te komen. Mooie plas met drassige oevers vol schitterend blauwe moerasvergeetmenietjes. Mooi libellenwater. Er zijn pionierssoorten die snel nieuw water koloniseren.
Schitterend blauwe moerasplantjes.
Volgende plas opzoeken. Het moet een water zijn dat in verbinding staat met de rivier. Daar komt automatisch een karperbestand binnen zwemmen. Hoe groter het water hoe groter de vissen is mijn ervaring.
Diezelfde avond al heb ik meer water gevonden dat in potentie goed kan zijn. De volgende dag weer op pad dus. Kijker mee want dit is van een heel andere orde. Bij de eerste afrit loop ik na een paar honderd meter tegen een serieus hek aan. Niet betreden staat er in klare taal op een bord. Het zit nogal gecompliceerd in elkaar hier. Ik neem toch maar het risico en klim over het hek. Ik kan het water al zien liggen.
Een complex van brede geulen en dwarsverbindingen. Hier breed, verderop weer smal. Er liggen ondiepe zandbanken waar watervogels op foerageren. Aan de kleur van het water is al te zien dat er genoeg diepe plekken zijn. Er schuift een donkere schim over een ondiepe plaat. Rugvin snijdt door de oppervlakte. Als ik stil blijf staan komt de vis misschien dichterbij.
Te slank voor karper zie ik al. Het beest komt tot op tien meter. Er komt er nóg een achter aan. Beide vissen zijn ongeveer even groot. Tachtig tot negentig centimeter. Roofblei, op zoek naar speldaas. Dat zwemt hier genoeg. Op een stuk steenstort wemelt het van klein grut van een centimeter of tien.
Dit gaat hem worden. Mijn nieuwe stek aan de Lek. Er zijn kortere wegen naar het water ontdek ik. Hier ook niet van die nare teksten die mensen achter een hek moeten houden.
Voor een langdurige relatie met een water is het beter te bewegen langs paden die niet door boswachters begluurd worden.
Flink storten met klein aas, maïs, tijgernoten en misschien wel tarwe. De kortere weg is goed te doen. Ik probeer in te schatten of het met spullen om mijn nek ook te doen is. Komende week maar eens proberen met een emmertje tarwe of zo.
Er lopen geen beesten, dat is ook wel eens lekker rustig. Niet dat ik een hekel heb aan beesten. Beessies, daar heb ik wel een hekel aan. Horzels en gaasvliegen belagen meestal vee maar mensen proberen ze ook rustig. Meestal vliegen ze een poosje gluiperig om je heen om dan zijdezacht te landen en dan snoeihard te steken. Dagen lang loop je dan met zo’n zeurend jeukende bult rond.
Ik heb een paar jaar geleden het zelfde goedje opgesmeerd waar ik inde tropen mugvrij de dag door kon komen. Deet heet het. Het ruikt een beetje maar er komt geen stekend gespuis meer in de buurt. Een apotheek zal het wel hebben.
Op het fort loopt het ook weer. Om de dag gaat er een hand keiharde knikkers in. Naast bollen van sterk wisselend formaat heb ik nu ook andere vormen gekneed. Gewoon een pluk deeg pakken, één keer knijpen en klaar. Gaat een stuk sneller en levert een mooie variatie op. Ik wil eerst een volle week voeren voor ik er ga vissen.
Één keer knijpen.
Lekker bezig. Erg druk. Ik heb helemaal geen tijd om te vissen deze week. Dat ritme van voeren bevalt me uitstekend. Ik ga dat soort bezoekjes uitbreiden met een uurtje observeren. Heb ik vroeger ook gedaan hier. Ik herinner me nog die ene spiegel. Iedere avond een half blik maïs. Steeds op dezelfde tijd. Steevast hetzelfde tafereel.
De plompenstrook splijt. Heel langzaam komt een grote spiegelkarper dichterbij. Komt bij de voerstek en is totaal niet geïnteresseerd. Gaat gewoon onverschillig verder met wat hij aan het doen is. Maïs is een killer in die tijd maar dit beest heb ik er nooit op kunnen vangen.
Dit spel wil ik nu ook weer spelen. Routes leren kennen. Vissen leren kennen, en vangen natuurlijk. Ik ga bewust niet te veel voeren. Het zal me niet verbazen dat karpers een flink aantal kilo’s tegenwoordig wantrouwen. Een ander argument is dat een gevangen vis de enige is die mijn kleine voerplekje vindt. Het is dan ook de enige vis die angst voor mijn aas krijgt. De andere vissen kunnen onmogelijk angst ontwikkelen voor mijn voer. Zolang ik het maar klein hou en niet te hebberig wordt.
Zondag is het zover. De gesloten tijd zit erop. Toch ga ik nog niet vissen. Het valt niet mee om eraf te blijven maar ik doe het toch. Wél even voeren. Dan zie ik hoe smal het gaatje is waar ik doorheen moet wurmen om bij het water te komen. Ik heb de vorige keer al gezien dat ik wat bramen weg moet knippen. Niet teveel want dan wordt het weer zo opzichtig een stek. Toch ben ik niet zo bang dat er snel iemand midden in een volgepakt plompenveld gaat zitten vissen.
Als ik thuis kom ga ik eerst mijn aasaanbieding bekijken. Vooral het metertje onder de dobber. Een lange onderlijn van dyneema lijkt me ideaal. De dikte doet er niet toe. Dat touwtje valt helemaal niet op tussen al die stengels die ook omhoog lopen.
Er zit een groot voordeel aan gevlochten lijn. Het werkt als een figuurzaagje als er teveel stengel omarmd worden in een dril. Die paar bladeren die sneuvelen daar heb ik niet echt een probleem mee. Zie het als een ligusterhaag. Die gaat er steeds beter uitzien als die flink gesnoeid wordt.