KarperPassie 268
Door Co Sielhorst
Er mag al weer een week gesnoekt worden. Ik zit er wel eens aan te denken. Er ligt een kilo spiering in de vriezer. Aas in dus helemaal geen probleem, maar de rivierkarpers blijven trekken. Ik zet het uit mijn gedachten, plan weer een rivierdag.
Dat moet je nooit te ver vooruit doen, want dat kan goed tegenvallen als het weer omslaat.
Er komen een paar moeilijke dagen voorbij. Steeds grote kans op onweer. Ik voel me in die kale, vlakke uiterwaarden niet op mijn gemak als er een onweersbui voorbij komt knetteren.
Er zijn al een aantal galloways dodelijk getroffen. Heel veel hamburgers dus. De deegbal gaat de vriezer in. Zondag de polder in dan maar. Het wordt volgens de berichten heel aardig weer, dus druk langs de rivieren.
Er schiet me iets te binnen: hazelnootjes. Het is al jaren geleden. Ik zit helemaal in de notensfeer. Amandelen zijn fantastisch. Na een paar handjes voeren staan hele plompenvelden te zwiepen. Toch komt er aan al het moois een einde. Het is weer tijd voor verandering. Ik introduceer de hazelnoot. Eigenlijk introduceert de hazelnoot zichzelf.
Zoals altijd probeer ik een aasje altijd thuis in de keuken uit. Eerst de zinktest. Een hazelnoot drijft. Ze drijven allemaal. Op zich is dat niet zo erg. Alleen zal voeren nog niet meevallen.
De slooptest. Ik breek een nootje door midden. Dat gaat vrij eenvoudig. Drijven ze nu nog is de vraag. Ja dus, maar niet meer zo hoog op het water.
Het valt me op dat er in ieder half nootje een deuk in het midden zit. Bij een niet gesplitste hazelnoot is dat niet te zien, maar er zit dus een behoorlijk grote luchtbel in. Kraakverse noten zijn altijd iets ingedroogd. Door noten te koken zwellen ze weer iets op. Dat is de truc: een uurtje koken en de luchtbel wordt eruit geperst.
De eerste keer met hazelnoot is in de polder. Het zijn moeilijk vangbare vissen geworden. Van spontane bellenblazers laten de vissen zich bijna niet meer zien. Daverende sprongen zie ik al helemaal niet meer. Het enige dat ik kan bedenken is hier en daar een handje nootjes strooien. Drie stekjes dus.
Ik doe heel rustig aan, besluip de eerste stek. Laat het nootje naar beneden dwarrelen. Het valt meteen op dat het heel langzaam naar de bodem zweeft. Binnen een paar minuten verdwijnt het rode puntje in het troebele water. Prachtig stoere schub. Er heerst rond die tijd een mening onder karpervissers dat de volledig beschubde wildbloed-hybride niet groot wordt.
Dat kan wel kloppen op die kleine mepputjes. Veel te veel vissen op veel te klein water. Op de volgende stek bewijs ik met een fraaie dertig plus schub dat het wel degelijk een snel groeiend ras is dat mooie gewichten kan halen.
Niet lang hierna zit ik langs de dijk van aan afstandje in het heldere water tussen de lelies te kijken. Er komen een paar kleine schubjes langs. Dan komt er een machtige brede spiegel langs schuiven. Schubben zo groot als schoteltjes. Hij blijft een poosje in een open plekje hangen. Lekker zonnen denk ik.
Even later valt mijn bek open. Een volledig onbeschubde vis komt er gezellig naast liggen. Een imposante, perfecte lederkarper. Geen schubje te bekennen, zelfs niet langs de rugvin. Azen doen ze niet.
De volgende dag ben ik er weer, maar nu veel vroeger. Alleen de twee reuzen zijn er. Ik laat er een paar hazelnootjes bij vallen. Ze reageren meteen. Kop omlaag staart omhoog. Deze kans laat ik niet glippen. Ik kan alleen niet vanaf de kant vissen. Een onmogelijke omgevallen boom blokkeert de weg. Ik kan er wel met de boot voor gaan liggen. Het plan is om in de loop van de nacht hier naar toe te varen en er te liggen vóór de grote bakken er zijn.
Redelijk weer voorspeld. Licht gekleed op mijn gympies zit ik met een slaperige kop te waken tot het licht wordt. Dat duurt veel langer dan anders. Geen ster te zien. Zwaar bewolkt dus. Het begint te spetteren. Spetteren gaat over in hozen. Moet ik straks ook gaan doen om droge voeten te houden. Rond een uur of tien komt er aan de horizon lichter grijs achter de donkere lucht aan. Een uur later wordt het droog.
Die vissen gaan vandaag niet komen. Of wel? Er komen drie schuimbanen aan. Steeds iets dichterbij. Er knalt een klein spiegeltje door zijn eigen bellenplakkaat. Die valt dus af. Ik ga gokken. Gooi mijn hazelnootje over de dichtstbijzijnde vis heen en laat het nootje boven op de vis vallen. Dan schiet ik er met mijn duim drie nootjes bij. De schuimbaan valt stil. Even later schokt het pennetje en zakt traag weg.
Er volgt een enorme knokpartij. Ik zucht van verlichting als de mazen zich sluiten om een reus van een spiegel. Het is de spiegel die ik gezien heb. Achtendertig pond. Blij als een kind natuurlijk. Wat later begint het te dagen. De leder is breder en langer. Dan moet die vis de vijfenveertig pond makkelijk halen. Ik heb hem alleen in mijn dromen gevangen.
Ik boor even een nootje voor. Zomaar met de naald erdoorheen gaat vaak verkeerd. Ze splijten nogal makkelijk. Ik voer er een paar voor een plompenveldje. Er drijven er een paar weg. Het volgende handje knijp ik even door midden. Alles zinkt nu.
Boor even een nootje voor…
In de lange zonnige periodes scheren de oeverlibellen over de plompen. Een vrouwtje slaat driftig haar eitjes af tussen de drijfbladeren. Het blijft lang stil op mijn stek. Er trekt een school vetjes voorbij. Voorntjes hangen doodstil in alle standen langs de planten. Er komt een grote golf uit een slootje aan de overkant. Ik let goed op beweging. Het gebeurt altijd aan de overkant. Er sluipt onder de andere oever een vis voorbij.
Oeverlibellen
Na een paar uur wachten besluit ik het anders te gaan doen. Ik ga proberen om zo dicht mogelijk onder de andere kant te gaan vissen. Ik sta op om geconcentreerd een loepzuivere worp te maken. Het gaat bijna goed. Er hangt prikkeldraad in het water. Natuurlijk gooi ik er overheen. Gewoon strak draaien en achteruit lopen. Hand op het spoeltje en knallen maar. Breekt natuurlijk. Ik voel een scherpe tik tegen mijn slaap. Zoals een wespensteek ongeveer. Pennetje drijft weg. Shit, ik hecht altijd aan pennetje dat het goed doet.
Ik pak in, niet boos of zo. Thuis zit ik aan een bak aardbeien. Ik hoor een tik. Daar ligt mijn haak maatje tien tussen de aardbeien. Goed dat er geen slagroom op zit. Merk je er niets van maar weet je wel meteen hoe het is om een haak in je bek te hebben.