KarperPassie 267
Door Co Sielhorst
De Waal valt even af. Ik ga gewoon weer naar de Lek. Hier kan ik de belangstelling van beesten wel in de hand houden denk ik. Moet gewoon het hek dicht doen. Het roodwitte afzettingslint dat ik een paar weken geleden meegenomen heb, zit nu standaard in de tas.
Hek dicht…
Midden op de dag tref ik de hele kudde pinken weer op mijn pad. Ze wijken uiteen, maar achter me sluit de meute zich en komt nieuwsgierig achter me aanlopen. Ik kan op een schiereilandje gaan zitten. Snel een paar wilgentakken aan weerszijden van het smalle dammetje. Ik knoop het roodwitte lint een meter boven de grond strak tussen de wilgentakken.
Daar hebben ze niet van terug, ze zijn duidelijk onder de indruk. Blijven een paar meter van het lint staan kijken naar mijn verrichtingen. Ze hebben natuurlijk ervaringen met lintachtige afzettingen. Zelfs ik heb er ook ervaring mee. Ik voel nog die knal voor mijn harses, iets te ver voorover gebukt.
In alle rust tuig ik mijn hengel op. Net als aan de Waal neem ik blikmaïs. Wil graag lekker veel aanbeten hebben. Ik hoef nu niet bang te zijn voor de gortdroge knal als er weer een schepnetarm platgetrapt wordt. De beesten raken verveeld en sjokken verder. De wilgentakken gaan misschien wel uitgroeien tot iets moois. Ik heb al verschillende wilgenbossen op mijn geweten. Die beesten zullen er geen last van hebben.
Meestal ben ik degene die last van beesten heb. Dan bedoel ik niet dat ze achter me aanlopen in hun eigen weiland. Daarvoor kun je ze moeilijk op de bon slingeren. Alweer jaren geleden aan een water langs een spoorlijn. Klaaglijk gemekker van achter de meidoorns. Ik kan maar één ding bedenken. Er lopen behoorlijk uit de kluiten gewassen lammeren vóór de meidoorns.
Op de bon…
Er is er één zo ondernemend geweest dat hij over het gaas is gesprongen. Loopt nu dus op de spoorlijn. Ik bedenk me geen moment en ga het stomme beest van de rails plukken. Zit redelijk houvast aan zo’n beest, maar dat weegt best. Ik laat het stomme dier over de omheining zakken. Moet je niet de hele dag gaan lopen doen, dat schaapslingeren.
Bij een andere gelegenheid gaat het om een bok. Ik vis regelmatig in een stuk polderwater met een onverhard weggetje erlangs. De bok breekt regelmatig uit als ik er aan kom fietsen. Wat een karakter. Met roffelende hoeven en kop vooruit probeert dat stomme beest me gewoon te rammen. Zelfs na een paar flinke tikken blijft hij me als de vijand zien. Geen moment meer veilig.
Ik zie maar één oplossing: overmeesteren en over een hogere omheining in een ander weiland zetten. Het beest is zeer onder de indruk en verzet zich zelfs niet en staat stomverbaasd ineens in een ander weiland. Diervriendelijker kan toch haast niet?
Het lint is ook een doorslaand succes. Ik kan me nu volledig op mijn pennetje concentreren.
Na een handje maïs is het al snel raak. De lijn springt snaarstrak. Een dikke winde springt het water uit alsof hij afgeschoten wordt. Na een paar kleinere soortgenoten blijft het een tijd héél stil. Goed teken denk ik.
Er wervelt een staart langs de oppervlakte. Kan maar één ding betekenen. Het duurt even voor mijn aasje gevonden wordt. Een explosief schubje trekt de vijftienvoeter hoepeltje rond. Na een korte, hevige dril vouw ik de mazen om de vis heen. Onthaken in het net. Koppie de goede kant op. Klein duwtje en weg is ie weer. Het is een rivierkarper. Die telt dubbel.
Prachtig weer het komende weekeinde. Pak de kijker mee. Zo kan ik binnen een paar minuten zien of mijn stek aan de overkant met rust gelaten wordt. Niet dus.
Dan ga ik iets doen wat ik al lang van plan ben: een compleet overwoekerd fort bekijken. Ik heb er alle karpervarianten gevangen die er bestaan. Eind twintig, begin dertig. Volschub spiegel van bijna een meter. Juwelen van rijenkarpers. Stoere schub en heel veel spiegels.
Ik ben benieuwd of zich hier de zelfde ontwikkeling voordoet als op veel ander water. De groeispurt die zich bij vissen op veel andere soorten water voorgedaan heeft betekent dan dat hier nog veel te beleven valt.
Ik kom bij de sluis. ‘Doorgaand verkeer via omleiding’… weet ik veel. Daar weet ik wel een mouw aan te passen. Even terug het dorp in. Daarna het dorp weer uit via het knarsende grindpad. Grote stofwolken in mijn achteruitkijkspiegel. Langs het komkleireservaatje. Tussen de boomgaarden door. Daar is de bunker. Langs het water is het nog dichter begroeid dan ik verwachtte.
Waar ik voor kom is de stek aan het eind van het pad door de boomgaarden. Mijn eerste ritten naar dit water heb ik gemaakt in een aftandse lelijke eend. Ik durfde bijna alles met die oude pruttelaar. Een oude eend is voorzien van een slinger. Kun je je niets meer bij voorstellen, een auto die je aan kunt slingeren. Zie alleen nog in zwart-wit films. Zit ook geen benzinemeter in, heeft mijn broer een keer ontdekt toen hij nog minstens honderd kilometer moest rijden om thuis te komen.
Er zit één heel groot voordeel aan; in de derde versnelling heb je met de slinger direct contact met de aandrijving. Zelfs in de achteruit werkt het. Bang voor narigheid hoef je met een lelijke eend bijna nooit te zijn. Een C3, een moderne lelijke eend, heeft ook een mooie voorziening: de sneeuwstand. Altijd lage toeren, nooit slippen. Een dijk op in de sneeuw gaat perfect.
Toch durf ik het niet. Er heeft me geen mens gevraagd om in zijn boomgaard te gaan rijden. Ik ga lopen. Al na een paar honderd meter weet ik al dat dit moeilijk wordt. Ik ga toch door naar het einde van het pad. Er doemt een fonkelnieuw, bajesachtig hek op. Is daar nog langs te komen? Nee dus.
Er wordt duidelijk nooit meer gevist op deze plek. De struiken hebben de paar gaatjes helemaal overwoekerd. Het pad waar ik voeger wel eens zorgen over heb gehad is trouwens superbegaanbaar. Kort geschoren, lijkt Wimbeldon wel. Ik weet ineens weer waarom ik vroeger veel in het duister gevist heb.