KarperPassie 261
Door Co Sielhorst
Hoe kom ik in godsnaam door die gigantische berg zeelten heen? Ik moet iets anders verzinnen. Ik scharrel wat door mijn werkplaats om inspiratie op te doen. Bekijk de voorraad verschillende aasjes in de vriezer en allerlei vraatbestendige verpakkingen. Op weg naar de deur flitst er een merel uit de klimop. Precies op dezelfde plaats zijn vorig jaar wel drie nesten opgegroeid.
Ik kijk af en toe even naar buiten. Komt hij weer. Een paar heel kleine wormpjes in zijn bekkie. Leuk om te zien. Aan het hapje wormpjes is te zien dat de jonkies nog heel klein zijn. Hoe groter de kleintjes worden, hoe steviger de hap die ze naar binnen gepropt krijgen.
Dan ploft er ineens een ekster op het dak neer. Weet dat beest nou dat er malse jonge vogeltjes in de klimop verstopt zitten? De pientere vogel laat zich bovenop de klimop vallen.
De merel komt weer terug met een volgend hapje, ziet de ekster wel héél dichtbij zijn nest komen en stort zich furieus op de veel grotere ekster. Die lijkt niet onder de indruk, maar gaat verveeld weg door al dat geschetter.
Ik ga grote, losse ballen voer maken. Een beetje zoals de wedstrijdvissers dat doen. Ballen die goed uit elkaar vallen. Bij de klap op het water moet er een wolk voer naar de bodem zweven. Ik denk dat er dan heel veel smaak op de bodem terecht komt die niet zo snel weggevreten kan worden. Ik doe het bijna zoals ik de deegballen maak waar ik mee vis.
Ik laat alleen de tarwebloem weg zodat het veel sneller uit elkaar valt. Ook niet te ver van te voren maken, want dan gaat de zaak alsnog plakken denk ik. Misschien moet ik alle droge ingrediënten goed mengen en pas aan de waterkant wat natmaken. Ja, zo heb ik optimale controle over de binding die ik zoek. Het heeft vorig jaar in de polder ook goed gewerkt. De samenstelling is iets veranderd, maar dat kan het verschil niet maken.
Het weer is vreselijk in de eerste helft van de week. In maart zit ik al te verbranden langs de waterkant, nu striemt de hagel in mijn gezicht. Ik schuif mijn sessie een paar dagen op. Wel braaf blijven voeren. Iedere keer dat ik ga voeren knettert de hagel tegen mijn voorruit.
De voerballen slaan op de oppervlakte kapot en zweven als een grote bruine wolk naar beneden. Dat gaat goed. Vier stevige ballen en snel weer de auto in.
Er komt al aardig wat blad naar de oppervlakte, maar het is nog niet genoeg om de ijsbal te gaan gebruiken. Misschien dit weekeinde. Ik vis liever niet in het weekeinde, zeker niet als het redelijk weer is. Veel te druk allemaal.
Aardig wat blad…
Ik heb een mooie roestvrijstalen thermosfles. De hals bepaalt het formaat van de deegballen. De deegballen kneed ik rond een haak, een Drennan maatje vier. Aan de haak zit al een onderlijn, een halve meter dyneema. Geeft door het drijfvermogen een mooie opwaartse lift. Prima tussen al die opgaande stengels. De deegballen gaan in een bakje (chinees) in de vriezer.
De visdag is eindelijk aangebroken. Het weer is niet onredelijk; hagelbuitje, klapje onweer af en toe maar ook redelijk wat stralende opklaringen. Heerlijk dat zonnetje. Onderweg langs de polderweggetjes pruttelen allerlei ronkende oldtimers. Dat maakt me al een beetje ongerust. Een filmploeg. Even later een waterdrinkpunt. Een soort marktkraam met heel veel flesjes. Dat geeft nog meer onderbuikgevoel.
Dan komt de definitieve klap. De volgende weg naar mijn water is afgezet. Bewaking erbij maakt het een onneembare hindernis. Ik ken nog een sluipweg. Behoorlijk opgefokt neem ik de omweg voor lief. Helaas kent de organisatie deze weg ook. Afgesloten. Bloesemloop. Kutbloesem.
Er zit niets anders op dan maar even in de polder te gaan kijken. Dampend van nijd trap ik het gas diep in. Rij bijna een haas plat. Ho maar, ik ga weer normaal doen. Nederland is gewoon te klein voor de rust de ik zoek.
Ik laat mijn kledingmagazijn nu rustig door de polder rollen. Realiseer me dat ik hier voor joker sta met mijn ijsballensysteem. Die thermosfles kan gewoon weer de vriezer in. Die komt heus nog wel van pas. Ik wil een deegballetje langs een brugpijler laten zakken. Het is hier lekker rustig. Lijkt wel of alle activiteiten elders de aandacht hier wegzuigen. Aan de overkant van het water zitten ganzen met jongen. Kleine pluizig gele bolletjes nog. Het lijkt één grote geboortegolf. Ieder ouderpaar heeft minstens acht pluizenbolletjes rond scharrelen.
Verderop wordt het water breder. Hier ook een enorme ganzencrèche. Hier zijn ze niet zo bang. De meeste ouderparen zwemmen in de beschutting van de oever en profiteren van een prettig zonnetje. De peuters racen achter insecten aan, net als jonge eendjes dat doen. Eenden krijgen meestal twaalf jongen of soms nog meer. Waarom is er dan geen zware overpopulatie van eenden en wel van ganzen? Een eend heeft veel vijanden.
Racen achter insecten aan.
Ik kan me een voorval herinneren uit mijn broodkorstenperiode. Broodkorst en eend in hetzelfde water geeft problemen. Met smaak lees ik een kookboek. Een recept voor eend. ‘Hak de eend in stukken,’ lees ik watertandend. Zover is het nooit gekomen. Toch heb ik wel slachtoffers op mijn geweten.
Ik zit langs een polderwetering. Korst aan de overkant tegen de oeverbegroeiing.Vijftig meter probeert een moedereend haar kroost bij te houden. Het is een wilde eend dus die is heus wel onder de indruk als ik opsta.
Het werkt, met alarmkreetjes roept de moedereend haar jongen tot de orde en keert om. Dan zie ik waarom ons land geen overbevolking kent wat eenden betreft. Een reiger scheert rakelings over het jonge koppel. Keer op keer. Steeds duiken de jonkies onder water. Ze houden dat niet lang vol. Een voor een worden de uitgeputte eendjes door de duikende reiger opgeslokt.
Waarom zijn er wel veel te veel ganzen dan? De ouders verdedigen hun jongen furieus. Binnen de kortste keren zijn ze ook te groot voor veel rovers. Komt nog bij dat een van de weinige vijanden, de vos, zwaar bejaagd wordt door de mens. Niet slim.
Als alle ganzenparen vier jongen grootbrengen, dan is Nederland in de loop van het jaar volledig verganst.