KarperPassie 258
Door Co Sielhorst
Ik heb niet zo gek veel boilies meer. Misschien moet ik er iets zuiniger mee omgaan. Op het fort is zeelt de enige stoorzender. Dat is natuurlijk een overtrokken klassering. Naast karperpassie heb ik ook last van een gezonde dosis zeeltpassie.
Eerlijk gezegd heb ik geen enkel idee hoe ik zeelten buiten spel kan zetten door hardheid en formaat van mijn aas. Snoeiharde dertig millimeters weerhouden een zeelt er niet van om mijn aas doodleuk weg te schrokken.
Graskarpers hebben dat ook. Ik heb met een schuifmaat bekken op zitten meten. Boven vijf centimeter doorsnee kan theoretisch helemaal niet. Dat kan gewoon niet naar binnen. Harde ballen van zes centimeter doorsnee, bijna tennisballen, weerhouden graskarpers er niet van om de ballen gewoon naar binnen te werken.Glijmiddel of zo?
Ik realiseer me dus dat er geen enkele manier is om puur selectief op karper te vissen. Dat wil zeggen dat andere vissen zoals winde, zeelt, graskarper en heel grote brasems zich niet laten weerhouden door hardheid en formaat van mijn aas. Dat is de onderbouwing van het gebruik van mijn deegballen. Dan kan ik toch ook net zo goed gaan voeren met fijner spul?
Ik heb niet zoveel boilies meer dus ga ik die maar eens met de waterpomptang te lijf. Ik knijp ze ruwweg in vieren. Ik probeer om de dag te voeren. Vlak voor het kantje. Kan goed, de waterstand is de laatste dagen mooi hoog. Waterschappen denken vooruit, misschien proberen ze om teveel verdroging te voorkomen. Daarom zullen ze nu wel proberen om zoveel mogelijk water vast te houden.
Met de waterpomptang.
Er borrelt een idee op: Het moet toch mogelijk zijn om die brutale grote bellenblazer een keer voor de gek te houden? De afstand is meestal het probleem. Het beest ploegt zijn rondjes meestal op een meter of twintig uit de kant. Een zachte deegbal overleeft de klap niet. Het drijfvermogen van het pennetje zal op deze afstand ook niet genoeg zijn. Ik bedenk dat een zwaardere dobber geen bezwaar hoeft te zijn. Ik zie het nog voor me, azende karper voor het kantje.
Niets anders dan een snoekdobber voorhanden. Zo’n rood witte met een gleuf en een stokje door het midden. Ik probeer het gewoon. Schuif het gevaarte een halve meter dieper dan het is. Met trillende handjes zie ik de oranje staart langzaam richting snoekboei schuifelen. Het rood witte gevaarte volgt keurig de zwaaiende staart. Ik gok het. De modderwolk ontploft.
Ik realiseer me dat een boei rustig verplaatsen over de oppervlakte heel weinig weerstand geeft.
Een Drennan Piker. Dat is het. Vroeger een populaire doorzichtige plastic snoekdobber. De kleinste kan acht gram dragen. Dat hoeft niet, ik wil alleen maar een redelijk strakke lijn van dobber naar aas. Beter een wat lomp systeem bij de vis dan een superscherp systeem ver van de vis af. Nu die deegbal nog. Iets uit een grijs verleden. Iemand schreef ooit dat hij bevroren langeafstandsaardappels in een thermosfles bewaarde en superafstanden kon gooien. Lulverhaal natuurlijk. Die aardappel versnotterde helemaal.
Maar in dit verband heeft het wel kansen. Met invriezen heb ik al prima resultaten. Mijn deeg laat zich prima invriezen. Dat kan dus ook met een haak en gemonteerde onderlijn erin.
Zie ik helemaal zitten. Boeitje op de lijn. Knalhard bevroren deegbal eronder knopen en knallen maar.
Even wachten nog. Er ligt nog veel te weinig blad aan de oppervlakte dus ik kan de lijn niet aan de oppervlakte houden. Dit is echt een systeempje voor massieve drijvende plantenvelden.
Misschien moet ik ook denken aan een lange onderlijn van dyneema. Gaat door zijn drijfvermogen ook netjes omhoog staan tussen de stengels. Het kan bovendien als een figuurzaagje werken als de boel vast loopt.
Ik zit een beetje met mijn hoofd in de wolken terwijl ik ook de oppervlakte afspeur naar tekenen van actieve vissen. Links van me knalt er een zeelt uit het water. Kenmerkende roffel is onmiskenbaar van een zeelt. Ik heb een paar plukjes deeg rond mijn pen gestrooid.
Stevige bal aan de haak. Terwijl ik nog speur naar losse eindjes in mijn plannetje, mis ik ineens het rode puntje. In een reflex haal ik uit. Er dwarrelt een kale haak naast me neer.
Hier moet ik toch wat zuiniger op zijn. Voel me nu een voetballer die voor open doel de bal het stadion uit schiet. Ik rol een nieuwe bal en vouw hem om de haak. Met een onderhands worpje probeer ik de lijn op een pril blaadje te leggen. Door het afremmen valt het deeg van de haak. Nog meer voeren dus. Een tweede worp pakt veel beter uit. Dit staat perfect.
Ik leg de hengel nu bewust op een hogere pol liesgras. De bedoeling is een slappe lijn vóór de top. Vrij snel weer een aanbeet. Ik wacht tot de lijn vertelt wat er gebeurt. Proberen rustig te reageren en het niet weer verkloten. Traag kringelt de lijn weg. Nu is het ram en raak. Ik voel meteen dat het een zeelt is. Iedere keer als de vis aan het eind van de lijn komt die ik hem geef, knalt de dappere goudstaaf het water uit.
Ik voel het gezeur in mijn flank. Moet ik mijn net gebruiken? Ik graai in de tas en diep meteen de lange onthaaktang op. Moet lukken. Ik kan diep in de kant komen. De zeelt is nu klaar voor boven water. Wat ik wil proberen lukt niet. De haak pakken met de tang en met een korte tik de vis onthaken. Muurvast. Ik zet mijn duim achter de dikke lip. Soms lukt dat. Nu ook. De stugge lip biedt prima houvast. Ik één soepele beweging vlij ik de zeelt in het zachte gras. De haak zit helemaal door de lip van de vis heen. Ik kan zelfs bij de weerhaak. Als ik die platknijp glijdt de haak meteen uit de stugge lip.
Dappere goudstaaf.
Ik ga ze niet alle zes uitvoerig beschrijven. Wél dat het onthaken met de tangverlossing een mooie manier is om vissen zo min mogelijk te stressen. Het is één keer eerder voorgekomen dat ik een zeeltorgie beleefde. Het was met mijn vader, hij met de vaste lat, ik met de matchhengel (bang dat ik een karper zou verspelen). Binnen een paar uurtjes elf zeelten en twaalf flinke giebels. Ik denk wel eens: hoe meer herrie, hoe meer zeelten.
Vandaag ben ik snel klaar met mijn zeeltpassie. Binnen één uur na de eerste zeelt is mijn deeg op.