KarperPassie 251
Door Co Sielhorst
De nachttemperaturen dalen voelbaar in de loop van de week. Mijn plan is om door te gaan tot het water dichtgevroren is. In het ondiepe slootje aan de andere kant van het pad dartelen nog steeds ruisvoorntjes rond. De laagstaande zon werpt mijn schaduw over het water. De voorntjes laten zich er bangig door opdrijven.
Een buizerd landt op minder dan tien meter van me af op een stoere boomtak. De vogel is helemaal egaal donkerbruin. Het beest heeft schijt aan mij. Beurt zijn staart op en spreidt zijn vleugels om het gebaar kracht bij te zetten. Een lange straal witte buizerdpoep spuit mijn kant op. Tien meter is zelfs voor een buizerd teveel. Er zijn opvallend veel buizerds dit najaar. Ze zijn er in veel kleurvariaties. Egaal bruin, zoals de vogel die nu wegvliegt. Er vliegen ook exemplaren rond die bijna helemaal wit zijn.
Er is nog meer bruin: het water in de dode arm krijgt de kleur van het water in de polder. Lijkt wel koffie met veel melk. De wind blaast al dagen de arm in. Het bruine water wordt naar binnen opgestuwd. Het weerbeeld is erg grillig de laatste dagen. Overdag vaak vlammende opklaringen, meestal met veel wind. Iedere dag zie ik nu twee ooievaars door de wei stappen. Om de twee stappen zie ik lange rode snavel toehappen, iets kleins opgooien en wegslokken. Er is genoeg te happen zo te zien.
De berichten beloven niet veel goeds. Kans op nachtvorst. Heldere nachten met een steeds voller wordende maan. Op zaterdag: helder weer, bijna onbewolkt. Aan het einde van de middag staat de heldere maan laag boven de horizon. Het begint als een vage, zilvergrijze schim. De contouren worden langzaam duidelijker. De zilveren schijf is niet rond meer; rechtsboven is er een flinke hap uit. De maan staat zo laag dat de zon er niet meer rechtstreeks op kan schijnen. De aarde staat in de weg. Dit is een gedeeltelijke maansverduistering. Een maansverduistering is op zich niet zo vreemd, maar deze duurt maar heel kort. Voor de duisternis invalt, is het alweer voorbij. De cirkel is weer rond.
Volle maan, springvloed, noordwesterstorm aan de kust. Zaterdagavond moet ik nog naar buiten. De wind neemt af. De temperatuur ook. Het vriest, witte autodaken. De volgende dag vissen. Vier graden. Kil, stil en grijs. Ik blijf niet al te lang zitten. Paar uurtjes of zo. Voor het eerst thermo-ondergoedje aan. Verder heb ik al een poosje standaard alle denkbare kleding op de achterbank liggen. Ook de plu heeft een vaste plek tussen de autostoelen gekregen.
Een stel warmtelaarzen staat in een krat waar in de zomer de regenlaarzen in staan (geen modder overal), anders krijg ik er van langs. Een compleet rijdend kledingmagazijn. De dikke fleece-overall blijft nog even in de kast. Die mag pas mee als het echt koud wordt. Mijn auto lijkt van boetseerklei. Bij het inladen van de boodschappen krijg ik steeds commentaar. “Gadver, wat ziet die auto eruit.” Ik moet aan de bak met die bak, maar nu even niet. Gelukkig hebben regen en wind van de laatste dagen de polderwegen weer aardig schoon gepoetst.
Het weer is somber. Ik ook een beetje. Het lijkt niet meer op de mooie zonnige dag van gisteren. De temperatuur komt nog maar half zo hoog als gisteren. Het extraatje… de straalkachel doet het vandaag ook niet. Met dit soort weersomstandigheden is het meestal erg rustig in deze uithoek met grienden en wilgen met stroken grasland. Een enkele boomgaard verspreid door het landschap, is een trekpleister voor fruiteters.
Grote troepen koperwieken, kramsvogels en andere lijsterachtigen doen zich tegoed aan overrijp fruit. Ik sla ook regelmatig mijn slag. Het achtergebleven fruit krijgt nog even de volle laag van de boom. Goed doorgerijpte appels zijn veel lekkerder dan het koelhuisfruit uit de supermarkt. Of komt het omdat een zelf geplokken appeltje (dat is Betuws voor geplukt) gewoon lekkerder is?
Zelf geplokken appeltje…
Ik zit weggedoken in mijn gaatje tussen de struiken. Het waait niet echt hard dus de paraplu mag in de auto blijven. Een troep staartmezen trekt van struik links naar struik rechts. Het is dat er geen takken uit mij groeien, anders weet ik zeker dat ze hier ook doorheen zouden buitelen. De pastelkleurige bolletjes met de lange staarten stuiteren van tak naar tak. Hangen vaak ondersteboven om te speuren naar insecten. Ze komen weer terug. Ik hoor de vleugeltjes fladderen en voel ze langskomen, héél dichtbij.
Mijn pennetje is weg. Ik pak de hengel op. Overtuigd van een aanbeet let ik op de lijn voor de top. Er gebeurt helemaal niets. Ik zie de fout. Mijn lijn ligt op een blad, vlak voor het pennetje. Mijn overtuiging dat het een vast blad is klopt niet. Het begint iets harder te waaien. Hierdoor raakt het blad op drift en trekt mijn pennetje onder. Ik draai op en zoek een ander ankerpunt voor de lijn. Dat is snel gevonden. Nu blijft alles keurig op zijn plaats.
Hoe lang zit ik nu? Ik kan kijken, maar doe het niet. Wil niets met een klok te maken hebben als ik zit te vissen. Ik ga naar het water en ga naar huis als ik daar zin in heb. De wind gaat liggen. Binnen een paar minuten is het water glad als een spiegel. Ik zie op een meter of dertig naar rechts duidelijk een azende vis een bellenspoortje trekken. Dat gaat wel heel langzaam. Er naar toe gooien gaat niet lukken. Afwachten dan maar.
De wind gaat liggen…
Bij het knappen van één enkele bel, dicht bij mijn rode puntje, gaat mijn hart sneller slaan. Er is maar weinig activiteit te bespeuren. Weer beweging. Twee belletjes knappen snel na elkaar binnen mijn zoekgebied. Ineens staat mijn pennetje een stuk hoger. Kan alleen maar een vis zijn. Een minimale zijdelingse beweging. Trillende hand boven de hengel. Dat is niet van de kou. Ik gok en hak. Ik voel al snel dat het weer een zeelt is. Ik ga er niet het net voor nat maken. Geen gebrek aan respect voor de vis, maar het is een enorme natte kledderbende als die grote zak nat wordt. Bovendien kan ik het beest prima in het water onthaken. Hij dankt me met een flinke plens water.