KarperPassie 248
Door Co Sielhorst
Er zit deze week maar één kort visdagje in. Ik kan wél iedere dag even heen en weer om te voeren. Arie schiet me weer te hulp met tien kilo snoeiharde knikkers. Hij heeft iets nieuws bedacht. Andere ingrediënten om zijn vissen weer eens iets anders voor te kunnen zetten. Mijn vissen, die ik nu al weken volg, hebben deze knikkers nog nooit gezien.
Ik ga alleen voeren met harde ballen en vissen met mijn eigen knikkers met zachte binnenkant. Geen bollen meer verkruimelen. Dat trekt alleen maar klein grut aan. Ik heb geen last meer van lijnzwemmers. Het vertrouwen is inmiddels tot hemelse hoogte gestegen.
Ik ga de regelmatige ritjes steeds meer waarderen, ook omdat er altijd wel iets te zien is. Een ijsvogel scheert voor mijn auto langs. Ik rij hier nooit hard. Het vogeltje vliegt een stukje gelijk met me op. Ik denk dat hij in de overhangende takken gaat zitten. Hij verrast me. Alsof de handrem erop gaat. Als een torenvalk staat het blauwe juweeltje te bidden boven een kruising van slootjes. Net zo mooi als een kolibrie, alleen iets forser.
Aan de andere kant van de weg wordt het slootje steeds smaller. Er ligt ijs. De maïsakkers zijn verhakseld. Grote machines en zware opleggers doorploegen de kleffe klei. Er is een stevige plak gladde klei uitgesmeerd over alle wegen in de polder. De zon heeft geen effect meer op deze wegen. Mist zorgt voor constant gedruppel uit de populieren. Ik voel zelfs dat de auto weg wil glijden als ik over een bol stukje asfalt glibber.
Na een koude nacht durf ik hier niet meer te rijden. Onzinnige gedachte, ik kom hier toch alleen maar in de middaguurtjes. Het begint op het poldervissen te lijken van twee jaar geleden. Stoppen op de brug, raampje open, hand pellets over de leuning en wegwezen weer. Het vissen lijkt op een soort ramkraak. Meestal binnen een kwartier bingo. Hier zou het ook moeten kunnen.
Ik zit nog steeds met het idee in mijn hoofd dat mijn haakaas lichter moet zijn. In mijn werkplaats zoek ik een stuk foam op en een vlijmscherp breekmesje. Ik kan er flinterdunne plakjes van snijden. Met een schaar maak ik er nette rondjes van. Een gloeiende spijker maakt keurige gaatjes in het midden van het ronde plakje. Het idee is om zachte visbal doormidden te snijden. Dan met de platte kanten tegen elkaar met het foamschijfje in het midden. Een soort Big Mac, maar dan lekkerder. Little Mac zeg maar.
Little Mac zeg maar…
De volgende dag kijk ik in de polder zomaar tegen een grote groep wulpen aan. Stevige vogel met een lange, kromme snavel. Aan één van de populieren lijken de blaadjes weer terug te zijn. Als ik dichterbij kom vallen ze er allemaal af. Het zijn duizend spreeuwen.
Ik hou de hele week stug vol. Tien tot vijftien ballen per dag. Eerst hard met zacht gemengd, de laatste dagen alleen hard. De nachten worden steeds iets kouder. Ook overdag is het kil in de grauwe mist. Ik heb nog een buitenklusje op mijn lijstje staan. Een deur aflakken. Lijkt me niet zinvol met dit weer. Dan de badkamer maar opfrissen. Nieuw gordijntje gaat nog wel, maar een kitrand uitkrabben en vervangen is een heel ander verhaal. De week is niet vooruit te branden met al die binnenhuizigheid.
Zaterdag mag ik dan eindelijk. Het is wonder boven wonder zonnig na een waterig begin. Ik sta me in de winterkleding te hijsen en krijg het meteen al warm. Hengel in elkaar, grote net schepklaar tegen een struik. Even vogelen met de Little Mac, gaat precies zoals ik het me voorgesteld heb. Moeiteloos snijdt het breekmesje de zachte bal in twee exact gelijke helften. Ik trek een lusje van dun elastiek precies door het midden van de halve bollen met het velletje drijfvermogen in het midden.
Voor mijn voeten kijk ik hoe mijn aasje zich gedraagt. Zweeft uiterst traag naar de bodem. Maakt dan een fluwelen landing op een groot gammel plompenblad. Ik maak een onderhands worpje en ga helemaal tevreden achter mijn hengel zitten. Eigenlijk is het best weer lekker om weer een paar uurtjes naar een rood puntje te staren. Alleen naar de lijn kijken is niet moeilijker of zo, maar een pennetje, een meter of tien uit de oever, geeft toch een breder blikveld. Ik zie dus al vrij snel dat er nog actieve vissen tussen de restanten van het plantenveld rondscharrelen. Zelfs dezelfde vis bij dezelfde struik die ik nu misschien al tien keer gezien heb, laat zich heel voorzichtig zien.
Ik draai op. Kijk even in welke staat mijn halve bollen zijn. Perfect, gewoon proberen. Gooi een paar meter over de subtiele signalen heen, vang de worp op met mijn vinger op de spoelrand, draai snel een paar slagen en laat mijn aasje zakken. Doordat mijn balletje nogal open ligt, komen er veel meer signalen vanaf dan anders. De oppervlakte is als een spiegel. Lange tijd komen er kleine spettertjes naar de oppervlakte. Dat is de sesamolie.
Na een kwartier is er nog niets gebeurd, terwijl de vis niet geschrokken is en zelfs een hoopvol signaal geeft. Zijn lippen moeten mijn halve bollen nu kussen. Er gebeurt helemaal niets. De zon zakt achter de takken aan de overkant. De straalkachel gaat van een comfortabel standje vijf terug naar een magere één. Ik kruip wat dieper in mijn jas.
De twijfel begint te knagen. Meteen kijken wat er aan de hand is. Vast als een huis. Ik moet achteruit lopen, durf niet harder te trekken. Er komt een flink stuk wortelstok los. Lijnzwemmers opgelost, maar vastraken tussen de wortels lukt me nog steeds vrij soepel. Ver buiten mijn bereik azen nog een paar vissen. Er stijgen slome slierten kille nevel boven het water.
De activiteiten lopen zichtbaar terug. Honderden ganzen maken een oorverdovend kabaal. Ik weet waar ze naartoe gaan. Achter het populierenbos gaan ze het korte gras nóg korter maken. Voor de schemer willen ze zich nog even volvreten. Ik krijg een knagend hongergevoel als ik aan eten denk. Zou best een gans lusten.
Zou best een gans lusten…
Thuis realiseer ik me hoe goed het eigenlijk gaat. Moet alleen dat vastlopen nog zien te voorkomen…