KarperPassie 246
Door Co Sielhorst
Na een dag of vijf worden de deegballen steeds harder. Ik zet ze de hele dag op de verwarming. Ze zijn nog wel kapot te knijpen, maar er iets vanaf krabben valt niet mee. Ik blijf iedere dag een klein handje balletjes voeren. Ze zijn zwaar genoeg om zonder extra werpgewicht te gooien. Subtieler kan toch niet?
Na een paar dagen ga ik het weer proberen. Het is stralend weer, zelfs wat te warm voor mijn dikke fleece jack. In de loop van de week zie ik steeds weer dezelfde vis voor dezelfde overhangende struik azen. Ik kan de vis zelf niet zien, maar het moet dezelfde zijn. Het bellenspoortje is steeds even groot. De pauzes tussen wat bodemfilterend geblaas steeds even lang. De plek waar het fenomeen zich steeds herhaalt, steeds tot op de centimeter nauwkeurig in hetzelfde gaatje tussen wat gammele bladeren.
Ik kan het niet langer aanzien. Ik gok het. Weet dat het de vis weg kan jagen. Ik doe het toch. Ik leg het balletje iets verder dan de laatste schuimactiviteit. Natuurlijk valt de vis helemaal stil. Ik hou het anderhalf uur vol. Strooi er nog wat verkruimelde knikkers bij. Zonder werpgewicht. Subtieler kan toch niet?
Een springende vis op het open stuk! Ik denk er aan om naar het open stuk te gooien. Kijken hoever ik kom met alleen het balletje. Valt niet tegen, haal precies de rand van open water. Ik lig nog geen minuut op de andere plek of de schuimfontein komt weer volledig op stoom. Achter bellenblazers aan zitten leverde vroeger, héél vroeger, wel eens een vis op, maar de laatste jaren is dat een vrij zinloze actie.
Ik probeer het gewoon nog eens. Rare dwarrelaanpak. Ik weet het. Hoop dat de vis al iets van mijn aas geproefd heeft. Héél voorzichtig laat ik het balletje iets achter de vis vallen. Tot mijn opluchting blijft de vis voorzichtig rondscharrelen. Niet meer zo strak op dezelfde plek. Dat kan een goed teken zijn. Het beest beweegt zich nu in een cirkeltje van ongeveer een meter doorsnee. Plotseling een ping op de lijn. Het verdwijnpunt schokt even…
Natuurlijk zit ik meteen op het puntje van mijn stoel. Het duurt slopend lang voor ik wéér beweging zie. De afgezonken lijn kruipt langzaam omhoog. Blijft staan. Ik geef opnieuw wat lijn om goed afgezonken te blijven. Vrijwel direct strekt de lijn zich. Ik haal uit. Sla een enorm gat ik de lucht. Twee diepe kolken draaien steeds verder uit elkaar. Minuten lang sta ik naar de kolken te staren… Eindelijk weer een vis op mijn stek. Ga ik volledig mis zitten harken.
De volgende dag ben ik weer gretig toe aan een herkansing. Ik zit ook nu weer in de zon te bakken. Direct en weerkaatsend zonlicht op het water maken weer een zontomaatje van mijn hoofd. Er gaat een libel op een takje zitten, nog geen halve meter van mijn hoofd. Als vanzelf tast mijn hand achter in de tas om de camera te pakken. Daar kom ik waarschijnlijk nooit meer vanaf. Als ik weer naar mijn hengel kijk zie ik hem nog zacht nadeinen. De lijn valt weer slaap. Alweer een kans verkloot. Veel meer dan één per dag krijg ik er hier niet.
Op mijn laatste visdag van de week is het wéér zonnig. Er blaast ook een zuidenwind op mijn stek. Ik mis de bellenblazer. Er azen ook geen andere vissen zo te zien. Na een half uur zie ik toch de bellenbak op dezelfde stek. Er roffelt een karper het water uit. Ik hoor hem alleen maar. Even later komt er een trage golf van links aanrollen. Strak tegen de overkant komt er ook een helemaal het water uitknallen. Kan ook een zeelt geweest zijn. Ik hou de aandacht bij mijn hengel, ga niet weer de mist in. Het springfestijn gaat gewoon door. Rechts achter de struiken ook een dreun. Dit gaat zo hard, moet wel een karper zijn. Weer komt er trage golf voorbijrollen.
De tijd snelt voort, veel te snel. De zon wordt beneveld door hoge sluierwolken. Het wordt kouder. De wind is weg, ademloos, net als de sfeer. Hier doe ik het allemaal voor. De bellenblazer is niet zo actief als anders. Toch zie ik springen als een begin van iets. Soms kondigt het ook het einde van activiteit aan.
Soms het einde van activiteit.
Dan ineens worden een paar bladeren die minstens een meter uit elkaar liggen, gelijktijdig weggemaaid. Een enorme bult veroorzaakt door een bellenbaan die alleen door een sportduiker omhoog gestuwd kan worden. Het is een kort, maar heftig verschijnsel. Het komt nog een aantal keren voorbij, steeds op andere plaatsen. Er valt geen lijn in te ontdekken. Het valt niet mee om hier geconcentreerd bij te blijven. Het is een duidelijk woeste beweging die me zelfs aan meerval doet denken. Ik kan het verschijnsel met geen mogelijkheid met karper in verband brengen.
Ondanks de uitblijvende aanbeet zie ik pluspunten: ik zit midden tussen de karpers, kan overal bij komen en kan het hele water bestrijken met voerballen. Ik wacht gewoon mijn beurt af. Het springgeweld neemt af. De hemel kleurt bloedrood. Het populierenbos achter me staat in een gouden gloed. Ik draai na een aantal uren mijn deegbal op. Er hangt een grote, groene flap van plompenblad rond mijn aas. Dat zal nog wel even zo doorgaan. Alle planten zijn nog niet helemaal weg. Een haak die vast zit in een plompenblad komt daar niet zomaar uit. Wat vaker controleren volgende keer. Half uur tussenpauze misschien.
Alle planten zijn nog niet helemaal weg.
Midden in mijn overpeinzingen voltrekt zich een van de mooiste verschijningen die ik ooit gezien heb: midden in het plompenveld verheft zich een enorme karper, laat zijn brede flanken zien. Het is een spiegel. Ik kan zijn schubben tellen. Verlicht door de ondergaande zon springen de enorme oranje vinnen eruit. Het lijkt wel een vertraagde opname. Een beeld dat nooit meer uitgewist kan worden, schroeft zich in mijn geest. Naast de bevestiging dat ik hier midden tussen de overwinterende karpers zit, krijg ik ook nog de indruk dat ik hier een topvis tegen kan komen. Ik ga hier nooit meer weg.