KarperPassie 243

KarperPassie 243

Door Co Sielhorst

Ik zit wat te knopen, freubelen met kralen. Kom toch weer bij de simpelste versie uit. Zwevende sbirolino (wat een woord). Het is vooral de lange tube die me aanspreekt. Kan bijna nergens meer tussen vallen.

Wat verlengen en ik denk dat ik zelfs tussen steenstort kan vissen. Ik probeer het gewoon uit in een weiland met flink wat omkruid. Wat me vooral interesseert is hoeveel moeite een vis moet doen om een duidelijk signaal te geven dat mijn aas gepakt is.

Gaat heel erg makkelijk. Met groot gemak draait de sbirolino mee in de richting van de lijn als ik mijn aasje oppak en in beweging breng. Ik ben om.

Ik ga door weer en wind voeren. Ik heb een stek gekozen op een fort. Er is altijd een ingang naar het centrale verdedigingswerk. Betekent dat er altijd een doodlopende arm te vinden is waar het water stil staat. Komt hier goed uit. Er staat rond twintig hectare polderwater in verbinding met dit fort. Bij nat weer raast het bruine water voorbij.

De logica dat karpers zich in deze stilstaande arm verzamelen om hier de winter door te brengen, slaat in als een bom. Waarom heb ik dit nooit eerder gezien? Vanaf dag één heb ik vertrouwen in mijn plan. Een uitdagend schuimspoor, steeds onder dezelfde overhangende takken, vertelt me dat dit een karper is. Spittend op de mosselbank die ik al lang geleden ontdenkt heb. Er is kennelijk nog helemaal niets veranderd in dit water.

Een volgende voerbeurt is het weer al stukken beter. Ik ga er eens goed voor zitten. Met de kijker ontdek ik meer van deze wroetsporen. Kenmerkend voor karper is dat de bellensporen steeds weer op dezelfde plekken ontstaan en zich nauwelijks verplaatsen.

Op de derde dag word ik brutaler. Ik schiet de kogelharde knikkers bovenop de azende vissen. Er schrikt er één. Zit ik in ieder geval midden tussen de karpers. Ik probeer een knikker te kraken. Met geen mogelijkheid. Stevig werk van Arie. Ik mag er thuis wel een sleuf in zagen om mijn aasbevestiging aan het dunne elastiek goed te borgen. Zelfs dat vergt nog enige moeite.

Na dag vijf begin ik aan vissen te denken. Thuis knoop ik de knalharde knikker onder de haak.
Het weer is inmiddels enorm verbeterd. Oostenwindje, hele dag zon. Het is alleen jammer dat ik het grootste deel van de dag in de schaduw zit. De hele achterkant van mijn auto ligt standaard helemaal afgeladen met kleding. Zelfs een verschoning is voorhanden, mocht ik onverhoopt het water in moeten stappen.

Geen probleem met de lage temperaturen. Ik plof een thuisgemonteerde knikker midden in het half vergane plompenveld. Wakersystemen doe ik niet aan, ik kijk gewoon naar de lijn. Het duurt een uurtje. Begin te twijfelen of ik wel de concentratie op kan brengen om op tijd te reageren.

Ineens is die ping door de lijn. Een subtiel kringetje rond het verdwijnpunt van mijn lijn valt op als een stoplicht dat op groen springt. Er vallen met regelmaat dooie bladeren uit de bomen achter me, maar nu is dat zeker niet het geval. Ik sta helemaal op scherp. Een paar seconden later begint mijn lijn zich voor de top uit het water te verheffen. De spanning giert door mijn strot. Ik zit met trillende handjes boven de greep. Vóór de lijn helemaal strak staat haal ik uit. Ik ben vergeten om de slip goed strak te draaien. Mijn eerste dappere pogingen om snel lijn te winnen vallen een beetje in het water. Ik sla een modderfiguur. De vis heeft al een aantal meters te pakken.

Ik grijp in met een paar flinke slagen aan de slipmoer. Het verzet breekt snel. Er golft iets door de plompen. De lijn springt er snel achteraan. Dan valt alles stil. Ik krijg geen centimeter lijn meer op de molen. Pas op, heb ik eerder meegemaakt. Op het zwaarste punt van de druk die ik geef een enorme knal van brekende lijn? Daar heb ik dus helemaal geen zin in. Ik laat de spanning even helemaal van de lijn vallen. Een tiental seconden later geef ik een paar rammen. Er komt weer schot in de zaak. Het is me allemaal wat te zwakjes. Een karper zou het hele gammele plompenveld splijten. Ik kom weer op een moeilijk punt aan. Geen beweging meer in te krijgen.

Genoeg gespeeld nu. Ik heb het volste vertrouwen in de combinatie van sterke lijn en volglas tienvoeter. Ik ga tot het uiterste. Er breekt iets onder water. Er komt een groot stuk hout naar de oppervlakte. De vis is los. Het is wat ik dacht. Een flinke zeelt. Wat ziet het beest erin, een knikker die bijna niet in zijn bek past. Ik geniet nog even na van de spanning. Ik weiger om teleurgesteld te zijn over de vangst van een zeelt. Prachtbeest.


Prachtbeest. 

De volgende visdag zijn de omstandigheden nauwelijks veranderd. Oostenwind, volle maan, kans op nachtvorst, kans op mist. Ik ken karpervissers die niet eens van huis gaan in deze omstandigheden. Toch is het in de luwte heerlijk. Een koppel wilde eenden wordt er helemaal hitsig van. Mannen imponeren vrouwtjes. Vrouwtjes dagen mannetjes uit. Het wordt rumoerig.
Fucking Ducks dus.


Fucking Ducks…

Die eenden zijn er natuurlijk altijd. Niets om me druk over te maken. Ik zet mijn stoel neer. Prik een steun in de grond. De opgetuigde hengel komt uit het foedraal. Ik probeer mijn net uit de braamstruiken te houden, maar wel zo strak mogelijk naast me. Terwijl ik me organiseer valt me aan de overkant iets op. Op dezelfde vierkante meter als gisteren staat een karper te spitten. Geen twijfel over mogelijk.

Ik schiet, net als iedere dag afgelopen week, tien kogelharde knikkers in het plompenveld. De bellenblazer merkt het op. Het bellenspoor wordt abrupt onderbroken. De vis laat zich ook niet meer zien in het komende uur. Daar laat ik mijn fantasie even gaan. De tien knikkers die iedere dag hier naar beneden ploffen vallen in de smaak.

Een droom wordt werkelijkheid. Zonder waarschuwing vooraf kruipt de lijn tergend langzaam voor de top uit het water. Ik haal hard uit. Het taaie volglas laat dat toe. De hengel springt meteen in een hoepelronde buiging. Een geweldige staart zwaait door de oppervlakte. Ik weet meteen waar ik mee te maken heb…

Volgende week doe ik uitgebreid verslag van een bloedstollende dril.