KarperPassie 239
Door Co Sielhorst
Schitterende opklaringen. De zon fonkelt in de kabbel. De populierenblaadjes fluisteren. Af en toe schuift er een helderwitte wolk voor de zon. Fluisteren gaat over in ruisen. Zonder zon is het al snel fris. De wind rukt aan de lijn. Het fragiele pennetje wordt onder water getrokken.
Deze onzekere momenten gaan steeds weer snel voorbij. Het najaarszonnetje voelt weldadig aan. De zon zakt langzaam maar zeker. De schaduw van de brugleuning strijkt over mijn gezicht. Vreemde gewaarwording. Koelte op de smalle streep schaduw. Aangename warmte waar mijn zonnecollector de energie opslurpt.
Er stopt een rood autootje. Een woest uitgedost figuur stapt uit, trekt waadlaarzen aan, handschoenen tot net onder zijn oksels. Stapt in het slootje aan de overkant. Ik begrijp meteen wat hier aan de hand is. Een rattenvanger. Bisamratten worden nog steeds fel bestreden. Terecht natuurlijk, ik heb al complete landbouwtrekkers zien verdwijnen in ondergrondse gaten van deze minibevers.
Toch ben ik niet blij met deze ongediertebestrijder. Ik kan me niet voorstellen dat karpers blij zijn met dit geweld. Komt me toch het beeld voorbij van een aantal jaren geleden. John, een karperkennis, komt met een bizar verhaal voorzien van plaatjes. In de loop van de dag komt de verfoeide maaiboot voorbij. John blijft zitten. Helemaal moedeloos. Vangt ook niets meer die dag. De voercampagne lijkt tevergeefs. Toch gaat hij het de volgende dag nog proberen.
Een uiterste poging om nog wat rendement uit zijn investering te halen. Hij vangt een karper die vecht als een duivel. Eenmaal in het net valt zijn mond open van verbazing. Het beest heeft een enorme snee achter zijn kop. De vis, pondje of twintig, is bijna doormidden gehakt door een maaimes. Zijn ruggengraat is zichtbaar. Wat nou storing? Het is niet het enige incident waar je van zou denken dat het zinloos is om door te vissen.
Ik besluit dus om lekker te blijven zitten. Ik ben de afgelopen week al veel te vaak van de waterkant gejaagd door noodweer. Minstens twee achtereenvolgende dagen sta ik met de achterdeur in mijn hand. Meteen rolt er een bulderende donder. De bliksem scheurt de hemel aam flarden. Een tropische stortbui is iedere keer het vervolg. De tijd voor drijfsels en baksels lijkt voorbij. Ik word er een beetje verdrietig van.
Afgelopen week al veel te vaak van de waterkant gejaagd door noodweer…
Onder het avondeten zie ik de regen weer tegen de achterdeur kletteren. Door het bovenste, smalle raam zie ik de woeste, torenhoge wolken naar het noorden voorbij trekken. De zwarte wolken met grijze slierten eronder jagen naar het zuiden. Kolder in de wolken. De regen slaat tegen de keukendeur. Het lijken wel tranen. Ze biggelen naar beneden. Pakken onderweg steeds meer druppels op om als een soort klein riviertje naar beneden te razen.
Ik ben dus blij dat ik eindelijk weer een poosje frisse lucht op kan snuiven. De stek, een brug in de polder, heeft het heel lang geweldig goed gedaan. Mijn eerste ervaringen met heilbotpellets staan me nog helder voor de geest. Het systeem, bijna iedere dag wat voeren, werkt als een speer. Ik stop met de auto op de brug, laat mijn raampje zakken en laat een hand pellets vallen. Een of twee keer in de week ga ik er een poosje zitten. Tot ver in de winter vang ik steeds weer binnen een uurtje een mooie vis. Gouden tijden dus.
Ik heb het stof weer van mijn penhengel geveegd. Klein stevig pauwenpennetje, een paar kleine stukjes bladlood, haakje tien en een soepel deegje. Voor de zekerheid maar wel het grote net er naast gelegd. Er zwemt inmiddels een aantal dertigplussers. Ik zweef weg in een soort nostalgie. Beleef de avonturen die ik hier beleefd heb opnieuw. De keer dat ik mijn net uit mijn handen liet vallen bijvoorbeeld. Minstens al twintig jaar geleden.
Die vis moet ik met mijn handen landen, want de steel van mijn net steekt midden in de wetering nog met het einddopje uit het water. Dan kom ik erachter hoe moeilijk dat is. Uiteindelijk lukt het om het beest min of meer klem te zetten tussen mijn hand en dijbeen. Ik moet mijn uiterste best doen om me los te rukken uit de zuigende bagger. Een dejavu.
De rattenvanger heeft deze herinnering weer losgemaakt. Zo heb ik er ook eens bijgestaan. Melancholie. Uit mijn ooghoek zie ik mijn grote landingsnet liggen. Hoe lang heb ik dit geweldig grote net al? Twintig jaar? Kan zomaar. Er heeft al minimaal vijf ton vis in gelegen. Bij alle netten die ik voor mezelf en anderen gemaakt heb komt steeds weer hetzelfde probleem naar voren. Op de bocht of de punt van de armen schuift het net iedere keer bij het openklappen. Ook het stoten op de ondergrond onder water heeft een verwoestend effect. Door de constructie aan het eind van de armen te omwikkelen met een stevig koord, hoort dit probleem tot het verleden. Het net krijgt een eeuwig leven.
Het net krijgt een eeuwig leven.
Een klein wolkje. De zon is even weg. De wind trekt aan. Pennetje wordt even weggedrukt door de harde wind. Hier word ik nerveus van. Gelukkig duurt het niet lang voor de zon weer terug keert. De wind gaat ook weer fluisteren. Mijn pennetje staat iets hoger dan voor het wolkje. Ik ben gespannen als een veer. Hand op de hengel. Boven de molenvoet. Een geweldig mooie aanbeet. Langzaam zakt het rode puntje weg in het vriendelijke kabbeltje. Ik heb alle tijd voor een passende reactie.
Wat een sensatie. Als een blok beton. Niet dat weke gedoe van een brasem. Ook niet dat woeste gestamp van een zeelt. Gewoon trotyl dat ontploft. Ik moet alle zeilen bijzetten om met de lange hengel de brugpeilers te omzeilen. De vijftienvoeter is in deze situatie best handig. De vis koerst van de brug af. Door hier recht tegenin te gaan blijft de vis zich verzetten. Steeds verder van de gevaarlijke peilers. De afstand is nu groot genoeg om de strijd aan te gaan. Die brug haalt hij nooit meer.
Een eerste blik leert dat het geen grote vis is, maar ik ben zo blij als een kind. Een pond of vijftien, hooguit. Ik onthaak de vis in het net. Hoeft niet eens het water uit op deze plek. Lekker weer zwemmen.