Karperpassie 236.
Door Co Sielhorst
Mijn experimentendrift is weer helemaal opgelaaid. Natuurlijk gaat dat niet altijd even goed. Ik herinner me een Vinkeveengrap. Een nacht langs de legakkers begint veelbelovend. Smakken en golven in het licht van de volle maan. Er gebeurde helemaal niets die nacht. In het ochtendgrauw van de volgende morgen probeer ik te begrijpen wat er aan de hand is. Ik maak de roeiboot los en probeer het smalle eilandje rond te komen zonder vissen te laten schrikken.
Dat lukt vrij aardig. Ik zie vissen onder de overhangende takken. Brede ruggen met een netwerk van schubben. Wat doen ze daar? Ik kan alleen overhangende braamstruiken ontdekken. Azen ze op de rijpe bramen die in het water vallen? Waarom niet! De volgende ochtend rij ik met prikkende ogen tegen de opkomende zon in naar huis. Nee, slapen doe ik alleen in mijn bed.
Na een paar inhaaluurtjes ga ik proberen om de ervaring van de afgelopen nacht te doorgronden. Een braam op de haak zie ik niet direct zitten. Bramen zijn niet erg houdbaar. Een paar dagen in de koelkast is het hoogst haalbare. Daarom probeer ik met bramen, bramenjam en suiker iets te maken en in een bakblik te prakken. Gaat prima.
Na een baktijd van een cakerecept probeer ik mijn bramenaasje uit het bakblik te krijgen. Valt nog niet mee. Mijn kookervaringen reiken in die tijd nog niet veel verder van water koken. Zo vreemd is het dus niet dat er niet uit komt wat ik verwacht. De knalharde plak die uit het bakblik komt rollen is alleen met een drilboor te bewerken. Ik heb geprobeerd om het recept aan de plaatselijke bouwmarkt te verkopen. Decoratieve steenstrips in warm rood, mooi toch? Geen interesse.
Mijn kookervaringen reiken in die tijd nog niet veel verder van water koken.
Er stranden best veel aasideetjes. Heel af en toe komt er iets hoopgevends langs. Drijvende aasjes willen nog wel eens leuke resultaten opleveren. Ik ga weer de keuken in. Er gaat gist in het deeg. Kijken of ik meer in de richting van brood kan komen. De eerste poging is meteen raak. Een stevige bal deeg staat in de keuken bij warm weer uit te groeien tot een dubbel zo grote bal. Luchtig brood dus. Stevig, met veel gemalen vismeelpellets.
Vol vertrouwen schuif ik het bakblik de oven in. Twintig minuten op tweehonderd graden. Na verloop van tijd begint het best prettig te ruiken in de keuken. Toos komt even later binnen, kijkt rond, verbaasd over mijn keukencapriolen. Ik heb al tijden lang beloofd om lekkere broodjes te gaan bakken. Ik vertel waar ik mee bezig ben. Broodje kattenvoer.
Dat is de beste omschrijving die ik kan bedenken. Ja, leuk hoor. Gaat die lucht ooit nog verdwijnen uit de keuken? Smaakt alles uit de oven voortaan naar kattenvoer? Nee hoor. Ik bluf me erdoorheen. Het resultaat is fraai. De platte pizza is wat luchtig. Opgeblazen in het midden. De kleine compactere bolletjes zijn precies goed. Stevig en toch luchtig. Prettig zwaar ook.
Hier durf ik me best mee aan de waterkant te vertonen. Door het gedoe in de keuken is het al laat geworden. Tijd om het baksel uit te proberen is er niet meer. Ik ga wél een handje hazelnoten voeren. De volgende middag kan ik niet wachten om in de polder te gaan proberen of vissen interesse hebben voor mijn baksel. Het is grauw en benauwd.
Zo zou het toch moeten lukken?
Mooi voor oppervlaktevissen. Ik doe het niet vaak, maar deze keer gaan er twee hengels mee. Een penhengel voor een subtiele hazelnootaanbieding. Ik heb een mooi pluizig materiaal gevonden. Strak als er aan getrokken wordt en pluizig bij ontspanning. Gewoon één keer doorhalen met de naald en niet meer naar kijken. Het nootje blijft prima hangen. Door een kort verblijf in de vriezer worden ze er niet slechter op. Mooi van geur en makkelijk te doorboren met de naald.
Ik zet het pennetje tussen de plompen waar ik gevoerd heb. Wat verderop zie ik dezelfde bewegingen van gisteren. Diepe kolken en stevige boeggolven. Een brede rug. Een dikke schub komt voorbij. Ik blijf roerloos zitten. Durf nog maar net adem te halen. Mijn vrees dat het karperbestand de winter niet overleefd heeft is dus ongegrond geweest. Ben ik toch wel een beetje blij mee. Geen vis vangen op een water waar geen vis meer zwemt is pijnlijk.
Geen vis vangen op een water met een klein bestand aan grote vissen zwemt, is een uitdaging. Er gaat een stevig brok van het baksel onder een loodje van twintig gram. Ik plof het spul in de ingang van de sloot. Opvallend, er zijn geen meerkoeten. Ik zie wél actieve karpers verderop in het slootje. Er komt een grote vis aanschuiven aan de overkant.
Precies op koers naar mijn aas. Kleine visjes knabbelen er aan. Ik zie aan de kleur van de vis dat het een karper is. Het water is hier zo ondiep dat de vis zich moet laten zien. Mijn hart klopt in mijn keel. Er gebeurt niets. Het beest negeert mijn aas. Uit mijn ooghoek zie ik mijn pennetje héél traag wegzakken. Het kan natuurlijk niet maar eigenlijk reken ik op een karper. Een lummel van een voorn suist het water uit. Voorzichtig stuur ik aan op een zachte landing in het hoge gras.
De lucht betrekt. Ik gooi mijn voorraadje visbrood er tegenaan. Gewoon om te kijken wat er gebeurt. Al snel blijkt dat vissen interesse hebben. Voorns, windes, zelfs een karper komt tussen de plompen aan de overkant kijken wat er allemaal aan de hand is. Dit is bemoedigend. Mijn baksel lijkt goedgekeurd. Dan ploffen er grote druppels uit de lucht. Het regent. Niet zo zachtjes ook. Ik breng kwetsbare spullen in veiligheid en trek een regenjack aan. Dit is niet leuk.
De wind trekt ook aan. Er komt een meerkoet uit het slootje zwemmen. Laat zijn snerpende roep horen. Het beest komt overduidelijk in botsing met een karper. Een dikke boeggolf dicht bij mijn aasje. Jammer, deze vis is misschien wel van plan geweest om mijn homp brood van dichtbij te bekijken. Ik ga door met mijn baksels. Ik moet een voorraadje in de vriezer hebben om dit pad verder te volgen. Misschien moet ik ook voor Toos een keer zoete broodjes bakken.