KarperPassie 233
Door Co Sielhorst
Ik begin de week met een stuk verkenning op een grote uiterwaardenplas. Ik heb er veel met dood aas zitten vissen en een flink aantal metersnoeken gevangen. Onder die doodaas-sessies heb ik met regelmaat mooie karpers langs zien wemmen. Met een paraplu als achtergronddekking sta ik er vaak versteld van hoe karpers doodleuk onder mijn hengels doorzwemmen.
Het water is glashelder. Er groeit uitbundig wier tot aan de oppervlakte langs de oevers. Onder de kant staat een meter water. Links vanaf het parkeerterrein gezien strekt een plateau zich een tiental meters naar het midden uit. Het is ongeveer honderd meter lang. Hier valt niet te vissen. Waar het ondiepe deel ophoudt is het dicht onder de kant vier meter diep. Verder uit de kant, bereikbaar met de hengel, is het veel dieper. Tot ongeveer elf meter. De rechteroever is veel minder grillig, geleidelijk van vier naar acht meter binnen werpafstand. Tot zover de bodem.
Waar ik eigenlijk voor kom is iets heel anders. Ik wil weten hoe druk het is op een gemiddelde, regenachtige dag. Ik zie meteen een aantal auto’s op het keurig geasfalteerde parkeerterrein. Het zijn allemaal hondenuitlaters. Ik ben daar in de afgelopen jaren behoorlijk agressief tekeergegaan tegen lastige honden en hun baasjes. Ik heb besloten om daar wat anders mee om te gaan. Moet wel als ik hier wil vissen. Er is wél iets nieuws gekomen. Een aantal keurige toiletten. Het is in de zomer veel te druk hier. Het is een recreatieplas tenslotte.
Wat zijn mijn bosjes gegroeid! Op verschillende plekken heb ik de loop der jaren wilgen gepoot. Gewoon stekken van de treurwilg uit mijn tuin. Korte, stevige stukken van dertig centimeter lang. Flink diep de grond in gerost op strategische plekken met de bedoeling uit zicht te blijven. Een bijkomstig voordeel is de luwte. Behoorlijk luxe om achter mijn eigen bos weg te kruipen.
Onderweg naar de plas heb ik al gezien dat het verkeer op de terugweg goed vaststaat. Een file van vijftien kilometer. Reden genoeg om nog een andere plas te gaan bekijken. Ook hier gaat het goed met mijn eigen regenwoud. Langs een flink stuk oever staat een aantal wilgen met gepaste tussenruimte. Het water staat hoger dan normaal. Goed om dat even te zien. Laarzen aan dus.
De wind blaast in de hoek waar ik de auto kwijt kan. Daar ga ik morgenavond eens een poosje zitten. Wier of niet, laat met een onderhands worpje een dikke deegbal te water. Wat los voer erop en afwachten maar. Ik blijf zitten tot het donker wordt. Er gebeurt helemaal niets. Er zitten kanjerbrasems, maar die blijven overal van af. Een hele grote dode brasem is jaren geleden de aanleiding geweest om dit water onder de loep te nemen. Er is alleen nog maar een gratenpakhuis van over, maar het is nog steeds een hele grote vis.
Wier of niet…
Het is donker als ik mijn spullen in de auto zet. Ik wil instappen als er megagrote 4x4 de bocht om komt bulderen. Hij zoekt vier van zijn koeien. Door het noodweer is er een grote boom door een omheining gedonderd. Er zijn vier kooien aan de wandel gegaan. Ik heb niets gezien. De beesten zijn eerder op de dag gezien in een ander weiland. Hij gaat kijken of het klopt.
Verderop in de week knapt het weer op. Mooi, de wind ook nog uit de oosthoek. Dan ga ik er vanuit dat de karpers met de wind meegegaan zijn. Ik heb dat vaak zien gebeuren op dit water. Vooral bij warm en zonnig weer laten ze zich goed zien. Het is ongeveer een halve kilometer lopen, dat heb ik er graag voor over. Ik let onderweg goed op. De oever is hier vrij hoog dus een zwemmende of azende vis is vaak goed te zien. Nu is het water wat wazig door de vele regen van de laatste dagen. Een vis zal nog wel te zien zijn denk ik.
Het is warm, goed dat er een pittig windje staat. Ik kom in de hoek waar ik de vissen verwacht. Zoals altijd struin ik even de hoek rond om te kijken of er tussen de kleibonken karpers actief zijn. Er is niets te zien. Ik blijf ver van het water af. Een koeienpaadje loopt door een veld wilde bloemen. Wat een kleurenpracht. Mijn oog valt ineens op een prachtige, tropisch aandoende fladderaar. Koninginnepage. Stomme idioot die ik ben. De camera zit nog in de tas… Ik heb al zoveel mooie dingen gemist door deze slordigheid. De schoonheid lijkt een soort vaste route langs het pad aan te houden.
Snel wat voeren en terug. Het is niet ver weg. Ik loop het pad af en zie het beest precies waar ik hem verwachtte. Blijf zitten, blijf zitten. Ik kan heel dichtbij komen. Ik ken de soort als nerveuze fladderaar maar deze poseert voorbeeldig. Ik kijk even naar de resultaten. Tevreden richt ik me weer op het vissen.
Prachtige, tropisch aandoende fladderaar…
Tot mijn genot rolt er een trage grote vis onder de oppervlakte, met een brede, oranje staart. Ik zit meteen stijf van de spanning. Een aanbeet hier geeft altijd knallend vuurwerk. Ik krijg er een droge strot van. Snel een slok water. Zo meteen kan het niet meer. Een paar minuten later wordt de kabbel weer plat geveegd door een grote vis. Nu iets verder weg. Fout, verkeerde kant op. Even later ben ik weer gerustgesteld, of eigenlijk niet. De vis zit bovenop mijn stek. Ik ga wat dichter bij de hengel zitten. Langzaam maar zeker ebt de spanning weg als er niets gebeurt.
Een vierde keer walst er een grote spiegel kolkend de golven plat. Het gaat harder waaien. Er gaat steeds meer wier op drift. Het goedje verzamelt zich op de plaats waar mijn lijn het water raakt. Uiteindelijk gaat de verzamelde narigheid aan de lijn trekken. Ik moet regelmatig inhalen. Steeds weer voel ik hoe ik mijn aas uit het wier los moet trekken. Ik ben er niet zeker van dat een azende vis mijn deegbal op kan pakken.
Met zoveel activiteit moet er toch gewoon een vis uitkomen, of niet? De twijfel begint te knagen. Ik weet waar ze zijn, maar dat wil nog niet zeggen dat ik een aanbeet krijg. Er staat meer wier dan andere jaren. Ik denk dat ik weer eens aan de tekentafel moet.