Karperpassie 230.
Vier aanbeten in twee uurtjes is een redelijke bevestiging dat ik ergens iets goed doe. Er is maar één vervelende kleinigheid: de volgende ochtend heb ik gillende jeuk in mijn nek, op mijn oren en overal waar mijn huid onbedekt was.
Doet me denken aan de sessies op fort Asperen. Daar viste ik met toenmalig vismaat Paul. Hij had de pech dat hij al op jonge leeftijd een nog grotere zonnecollector kreeg dan ik. Ook daar was het een hel van stekend gespuis. Paul bedekte alles, zette een hoed op en pinde er met wasknijpers een lap vitrage aan vast. Leek wel een burka. Dat was nog niet alles. Zodra het donker werd trok hij dikke wollen wanten aan, ook in snikhete augustusnachten.
Ik liet het maar over me heen komen. De volgende ochtend kon ik precies zien waar het elastiek van mijn onderbroek zat. Het was de enige plek waar de muggen niet doorheen kwamen. Door de vele steken werd ik lange tijd helemaal immuun voor muggenbeten. Ook brandnetels deerden me niet meer. Paul was altijd de pineut. Hij belde me na een nacht vissen op: “Kijk jezelf goed na, ik heb vier teken op mijn zak.” Was hij weer de lul…
In Thailand heb ik ervaren dat het allemaal nog veel erger kan. Op advies van tropenkenners heb ik Deet aangeschaft, een insectenwerend middel dat verkrijgbaar is in diverse gradaties. Meteen de zwaarste dan maar. De eerste trip door een beekbedding duurde niet erg lang. De broeiend hete groene tunnel van overhangend groen met heel veel poeltjes, is niet door te komen. Vergeten om Deet te smeren. Ieder miniem insect levert meteen een snel zwellende bult op. Snel weg hier.
De volgende trip, uurtje later, vers shirt en met een flinke klodder Deet, verloopt stukken beter. Geen mug meer te bekennen. Ook geen vlieg meer. Ontspannen stap ik van steen naar steen. Regelmatig ga ik op een steen zitten en maak plaatjes van exotische libellen en vlinders. Nooit meer last gehad van jengelend ongedierte. Die immuniteit heb ik allang niet meer.
Daar ben ik de laatste tijd wel achter gekomen. Horzels, steekvliegen en ander gespuis weten me weer aardig te vinden. Ik haal de Deet weer voor de dag. Eerder in de week neem ik de proef op de som. In de uiterwaarden loopt nog al wat vee. Vooral het rondbonte koeienspul loopt rond in wolken horzels en ander stekend ongedierte. Na een flinke wandeling weet ik genoeg: er komt één horzel op mijn elleboog zitten en gaat er snel weer vandoor.
Voor ik van huis ga smeer ik me zorgvuldig in. Nek, kin, oren, handen en armen. Het ruikt wel een beetje raar, maar het weegt ruimschoots op tegen de narigheid. Andere middelen kunnen hier niet tegenop. Ik sluip door de kinhoge brandnetels en braamstruiken. Hele wolken gespuis vliegen op. Indrukwekkend belicht door de zon die door het bladerdek prikt. Voorzichtig zet ik mijn spullen op mijn stek. Ik knip twee lastige takjes weg. Het net dwars voor me, bedrijfsklaar.
Indrukwekkend belicht door de zon die door het bladerdek prikt.
Het losse voer krijgt een scheutje water. Niet te veel kneden, blijft het lekker losjes. Ik gooi een paar balletjes voor de kant. Veel verder dan acht meter kom ik niet. Is ook niet nodig. Dan plak ik een flinke bal deeg op de haak. Ik heb een maatje groter genomen. Iets dikker van draad ook. Die vis heeft geen enkel vergelijkingsmateriaal. Verfijning en lichter vissen zijn helemaal niet nodig.
Er is weinig activiteit te zien. Een licht kabbeltje strijkt over de plas. Een fluitje, bekend fluitje. IJsvogelfluitje. Even later scheert het blauwe juweeltje vlak voor me langs. Een jong beest. Nog niet zo helder blauw, komt volgend jaar wel. Even later komt het vogeltje wéér voorbij. Nu met een spartelend visje in zijn bek. Links van me strijkt hij op een wilgentak neer en begint heel fanatiek met het visje tegen de tak te beuken. Na een flinke aframmeling gaat het visje kop eerst naar binnen. Nog steeds geen last van muggen.
De wind neemt af. De kabbel is nu gladgestreken. Een tiental meters achter mijn voerstek hoopgevende signalen. Langzaam voortkruipende bellenspoortjes. Een paar vissen. Vier zo te zien. Graskarpers spitten niet zomaar in de bodem. Zeelt gaat veel harder tekeer. Een zeelt wroet stevig, rost met die grote vinnen door de zachte modder en kijkt van tijd tot tijd wat hij losgewoeld heeft. Brasem bruist wat springerig, neemt steeds een hap van de bodem, filtert uit wat hij zoekt en gaat weer een halve meter verder.
Bovendien azen brasems vaak in grotere groepen. Allemaal geen garantie, maar ik zie misschien graag wat ik wíl zien. De zon zakt, de maan komt op. Zelfs nu geen last van muggen terwijl dit spitsuur moet zijn. Wat ik voor een klein korstje van het rozen snoeien aanzie, begint te bewegen. Erg zwart, ik duw er met mijn nagel tegen. Het is geen korstje. Ik pak het op en leg het kleine zwarte stipje op mijn duimnagel. Met mijn andere duimnagel komt de knapperige bevestiging dat het een teek is.
Een teek valt uit een boom. Kan dus geen Deet ruiken, maar zal zo snel mogelijk een warm plekje proberen te vinden. Goed opletten en thuis even controleren. Het heeft even geduurd, maar daar is de eerste trilling van de lijn. Traag kruipt het verdwijnpunt weg. Klimt de lijn. Bijna gestrekt nu. Gaat niet door. Mijn rechterhand omklemt de molenvoet. Ik kijk geconcentreerd naar de lijn. Die beweegt niet meer. Ik kijk het een paar minuten aan. Zal het aas van de haak zijn? De deegbal ligt er al langer dan een uur.
Ik ga kijken. Heel voorzichtig draai ik op. Ik voel al meteen dat er nog iets aan de haak hangt. Bij het doorbreken van de oppervlakte zakt de weke bal van de haak en dwarrelt naar de bodem. Alweer een bevestiging dat hard aas lang niet altijd nodig is. Een verse bal dus. Die ligt nog geen paar minuten in het water en de lijn kruipt weer omhoog.
Mooi vertrouwd tempo. Bijna strak nu. Hak! Een lomp beest geeft schuddend toe aan de druk. De korte volglashengel is erg overtuigend. Ik zie de zinkslang al door de oppervlakte komen. Iets steviger nog. Zwarte vinnen. Ik weet het al. De vis lijkt spijt te hebben van deze toegeeflijkheid. Schuimspattend in de oppervlakte stuitert hij voor het net rond. Een dril van tien seconden. Een vis van bijna een meter. Daar trek ik mijn neus niet meer voor op.
De vis lijkt spijt te hebben van deze toegeeflijkheid.