KarperPassie 228
Door Co Sielhorst
De twijfel begint te knagen. Ik doe af en toe even een kijkrondje. Waar ik de afgelopen jaren regelmatig karper actief heb zien azen, is het nu vreemd stil. Waar wazige modderwolken karpers verraadden is het water griezelig helder. Daar is op zich natuurlijk niets mis mee, maar in het Betuwse kleipolderwater is een doorzicht van meer dan meter niet normaal.
Wat me opvalt is een plantensoort die ik in dit water nooit eerder zag. Ik herken fonteinkruid, een plant met een enorme filtercapaciteit. Er zijn veel soorten fonteinkruid. Deze plant heeft grote bladeren. Misschien langstelig fonteinkruid. Er komen zelfs bastaarden voor, dus dat is voer voor plantenexperts. Ik ben er nog niet uit. Is het water helder door deze planten? Is er iets anders aan de hand? Lange winter, bemaling, ook met ijs op het water, kan rampzalig zijn. Veel dagen met sneeuwbedekking, ook al geen voordeel.
Hoe staat het er op de grote rivieren voor? Ik kijk eerst bij de Lek. Hier word ik al weer een beetje blij van. Een eerste blik op de kribben zegt genoeg. Mooie waterstand, prima windrichting. Eén ding ontbreekt: stromend water. Dat kan ook niet anders. De Maas en de Rijn voeren lang niet de normale hoeveelheden water aan vanuit Frankrijk en Duitsland. Door stuwen in Nederrijn en Lek kan een kunstmatig hoog waterpeil ingesteld worden. Natuur met knoppen eraan zeg maar.
Stel je voor, je veel te grote jacht kan de recreantenhaven niet meer uit. Zit je toch mooi te kijken. We ploffen er een stuw in. Bijkomende motivatie is een turbine om stroom op te wekken. Heeft nooit gewerkt. Een volgende kunstgreep is een vistrap. Prachtig allemaal, maar ik vraag me of vissen kunnen traplopen. Waar maak ik me druk om? De recreatiedruk zal enorm toenemen komend weekeind. Heb ik ook niet veel zin in.
De Waal dan. De plaatjes van laatst met waterstanden erbij komen goed van pas. De 7.65 meter bij Lobith van een paar weken geleden waren schokkend. Met 8.70 meter is er nog lang niet genoeg water om op de leukste nevengeulen te kunnen vissen. Er moet minstens nog een meter bij.
Ik werk in gedachten een lijst van wateren af waar ik zou willen vissen. Ik denk aan een fort waar ik lang geleden heb gevist. Dat moet ik gaan bekijken. Het is niet druk onderweg. Van grote afstand is al te zien dat wandel- en fietspaden er verlaten bij liggen. Het fort ligt in een prachtige, natuurlijke omgeving omringd door grienden en populierenbossen. Het is niet een fort zoals andere verdedigingswerken uit de waterlinie. De meeste forten in mijn omgeving zijn zwaarbegroeid met dikke lelievelden en glashelder water.
Ik neem de laatste hindernis. Kom over een bruggetje. Ik kan het water al zien. Hier is het water nooit helder. Dat komt door de verbinding met zevenentwintig hectare polderwater. Zoals het meeste polderwater, ook hier niet meer dan twintig centimeter zichtdiepte. De eerste stek die ik in gedachten heb ligt diep verstopt achter een groot, stekelig braambos. Van een afstandje zie ik al dat hier al vaak is gevist. Er is een strak pad gesnoeid naar het water. Die valt dus af. Ik ga nooit op de stek van iemand anders zitten. Dat is voor die ander niet goed, maar ook voor mij is hier niets te halen.
Een tweede stek op grote afstand van de eerste, ziet er beter uit. Er is nog geen grasspriet verbogen. Deze komt op een heel kort lijstje. Bewust kort, want ik heb in het verleden geleerd dat het zinloos is om van water naar water te hoppen. Ik pak ook nog even een diepe plas mee. Hier ben ik al een poosje niet geweest. Enorme wildgroei langs de oevers. Veel sleedoorn. Bijna geen plek meer om bij het water te komen. Ideaal. Wat een rust straalt dit water uit.
Vanuit een gaatje in de struiken kan ik een stille hoek van het water overzien. Er hangen een paar donkere torpedo’s tegen de oppervlakte. Mijn hart maakt een huppeltje. Niet dat ik er nu iets mee kan, maar hier komt een omslag aan. Ik voel het. Op de terugweg naar het pad zie ik de laatste plasrombouten zweven. Een niet zo gewone libellensoort die houdt van diep, helder water. Maar eerst nog wat huiswerk doen. Een stek zoeken. Voeren? Waarmee? Ik ga er een paar dagen rustig over nadenken.
Een niet zo gewone libellensoort die houdt van diep, helder water.
Vanavond maar een poosje naar het fort. De ongeschonden hoek. Ik geloof nog steeds in de voerwolk met een deegballetje erop. Voor de zekerheid ga ik nog even achter in de tuin kijken. Daar staat een compostton. Misschien kan ik er zomaar een hand mestpiertjes uit vissen. Ik trek de onderste klep open. De hele onderlaag zit vol gaten. Ik haal het deksel eraf. Ik zie bijna licht onderin. De compostton is veranderd in een muizenflat. Geen mestpiertjes dus. Op naar het water.
Ik moet iets verder uit de kant vissen. Dan is een iets steviger pennetje wel prettig. Heel voorzichtig sluip ik de steile oever af. Geen stap verkeerd hier, anders kan ik meteen weer naar huis. Ik blijf wat van het water af. Een vis die een hengel ziet vertrekt meteen. Steunen in de grond prikken doe ik ook liever niet. Dikke pol gele lis. Mooi, daar kan de hengel op liggen. Het rode puntje staat net achter de plompenbladen. De lijn ligt in een paar lussen op het blad. Mooie tweede beetverklikker als ik het via het pennetje niet kan volgen. Laat die vis maar komen.
Het rode puntje staat net achter de plompenbladen.
In mijn betoog laatst beweer ik dat we bijna nooit last hebben van witvis met zacht aas. Dat klopt helemaal. Ik zie twee uur lang geen stootje. Zelfs geen knabbeltje van brasem of zo. Ieder uur haal ik voorzichtig even op om te controleren of er een stiekemerd toch mijn deegje weggesnoept heeft. Niets aan de hand. Ik ververs de wat week geworden bal wel steeds. De zon zakt. Hij schijnt nu onder de bomen door. Mijn ogen prikken. Het zweet loopt uit mijn haar. Mijn rug zit aan de stoel geplakt.
Een siddering. Het rode puntje schokt. Ik zit meteen te hyperventileren. Mijn handen zweven boven de kurkgreep. Voorzichtig leg ik mijn hand bij de molenvoet. Het puntje zakt tergend langzaam weg. Vervaagd in het bruinige water. Lijn kringelt er traag achteraan. Ik haal uit en voel helemaal niets. Heel even denk ik dat ik de haak eraf geramd heb. Heel kalm trekt er een lome boeggolf langs de rietkraag. De bloeper van de week (toevoegen aan woordenboek).