Karperpassie 226.
Door Co Sielhorst
Het afgelopen seizoen heb ik afgesloten in de polder, vlak voor de winter. In december vroor het al, maar op de laatste twee dagen voor het dicht zat pakte ik op beide dagen een schubkarper van dertig pond.
In het najaar was ik al begonnen met tijgernootjes. Vrijwel iedere dag een handje. Zo hield ik de vissen vast tot de ijstijd aanbrak. Logisch dus dat ik dit seizoen begin in de polder. Ook nu voer ik iedere dag wat tijgertjes. Ik hou het wekenlang vol. Om de paar dagen vis ik er een paar uur. Waar ik voor de winter binnen een uur een vis vang, zie ik nu geen enkel teken van leven meer. Zelfs met opgelopen temperatuur zie ik geen teken van leven meer.
Op ander water in de polder is een gigantisch baggerproject gaande. Een baggerschuit voert meteen de bagger af. Met persleidingen wordt de bagger naar bezinkbassins afgevoerd. Enorme oppervlaktes, zo groot als enkele voetbalvelden, zijn met een dijk omringd. In bijna alle watergangen drijven rubberen buizen van een halve meter doorsnee. Niet bepaald uitnodigend dus.
Op een ander water in de polder is een gigantisch baggerproject gaande.
Ik besluit naar de rivieren te gaan kijken. Dat beurt lekker op. Op de plekken waar ik voorgaande jaren prachtige rivierkarpers heb gevangen staat een koppel koeien in de schaduw van een waterwilg. Die wilg staat bij normale waterstanden ruim met zijn voeten in het water. De stranden zijn net zo breed als het strand bij Scheveningen. In de vaargeul stroomt het water harder dan ooit.
Tot zover de Waal. Ik maak nog wel een paar plaatjes. Thuis kijk in naar de waterstand bij Lobith. Ik geef de digitale plaat de bestandsnaam met de waterstand erin. Zo hoef ik niet meer naar de Waal te rijden om te weten hoe het met de waterstand is. Op de plaat is duidelijk te zien dat er minstens twee meter water bij moet en dat is op de site van rijkswaterstaat makkelijk te vinden.
Op naar de Lek dan. Dat is een stuk eenvoudiger. Hemelsbreed nog geen driehonderd meter lopen en ik sta op de dijk. Van hieraf is al te zien dat spelende kinderen wel héél ver het water in lopen. Hier staat het water minstens een meter lager dan normaal. Mijn favoriete stekken liggen droog. Door het mooie weer zijn de meeste visplassen veranderd in zwemplassen. Ik ben eerlijk gezegd blij dat ik een paar weken naar Spanje kan vertrekken. Even lekker mijn hoofd leegmaken.
Weer thuis gekomen begint er een plan te borrelen. Ik ga alle systemen, lood, hair, kleine haakjes, alle verfijning overboord gooien. Verfijning is niet altijd het toverwoord. Een vis is geen atoomgeleerde tenslotte. Als een beest, ook een vis, vervelende ervaringen opdoet, wordt het gedrag aangepast. Leerzaam was het aquarium met chicliden, een baarsachtige vis. Er zaten er teveel in naar mijn zin. Uitdunnen dus. Scheppen deed ik liever niet, teveel schuilplaatsen.
Ik probeerde iets met kleinste witvishaakje dat ik kon vinden, maatje 22. Vier honderdste lijntje en kleine muggenlarven als aasje. Normaal werden ze hier helemaal wild van. Nu ook, binnen een paar seconden hing de eerste te spartelen. Nummer twee volgde razend snel. Nummer drie nog steeds geen probleem. Bij vijf werden ze al moeilijker. Aarzelend pakte nummer zes het aasje. Terwijl ik minstens nog twintig wilde vangen, trapten ze er niet meer in.
De volgende dag kreeg ik er nog maar vier te pakken. De les was dat vissen niet alleen door een vervelende ervaring leerden. Ook het zien van vervelende ervaringen van andere vissen was genoeg. De overige vissen pakten alleen nog vrij liggende muggenlarven. Ze hadden geleerd om iets met een lijn niet meer op te pakken. Verandering van aas, kleine mestpiertjes, deden het weer een poosje goed. Iedereen vist met hard aas tegenwoordig. Waar komt dat dan vandaan? Mijn eerste karperaasjes waren zacht.
Vijfenveertig jaar geleden zet ik mijn eerste stapjes op het karperpad. Broodvlok, iedereen vist met witbrood, ik dus met bruin. Zachtgekookt aardappeltje, balletje roggebrood, niet te stug, want dan komt de haak er niet uit. Ik zie zelfs mannen van het eerste uur met kleine dregjes vissen, blijft het zachte aas beter hangen. Iedereen vist jaar in jaar uit met dezelfde aasjes. Daar komt verandering in als de eerste karpervissers voerstekken gaan maken. Waar de vangst van vier vissen op een dag heel aardig is kunnen er met uiterst geheim gehouden voerplekken dubbele cijfers gescoord worden.
Daar ligt de omslag. Steeds meer producten blijken geschikt als karperaas. Vooral de veevoersector krijgt mijn volle aandacht. Dan verandert de karperwereld. Uit Engeland komt er iets overwaaien. Door gekmakende taferelen met witvis, vooral brasem, bedenkt iemand dat hard aas de problemen op kan lossen. Met bindmiddelen worden deegballen gekookt. De boilie is geboren. De aasaanbieding maakt een ware revolutie door. Voor alle producten rond de aasaanbieding is een woordenboek nodig.
Ik begin weer eens bij het begin. Waarom zou ik met hard aas vissen. Ik heb jarenlang met verschillende deegrecepten gevist. Heb ik daarbij problemen gehad met brasem? Niet noemenswaardig. Zelfs met partikels, allerlei zaden en granen zijn de karpers er steevast als eerste bij. Ik ga een variant op een oud thema proberen. Voeren met pellets en vissen met een deegbal. Ik ga de pellets eerst stoffijn malen. Twee soorten voerpellets. Kijken hoe het met de binding zit.
Met water ontstaat er een massa die zich nog wel tot een bal laat vormen, maar met wat water in de gootsteen zie ik dat de bal als los zand uit elkaar valt. Precies goed. De bedoeling is dat ik een stoffijn laagje op de bodem krijg waar ik met een deegbal op vis. Voor het deeg pak ik het zelfde spul met toevoeging van bloem en wat vette sojaolie. Wordt een prachtig soepel deeg. Ik ga meteen een bodempje leggen op de enige polderstek waar niet gebaggerd is. Vanavond even proberen.
Het is rustig, verderop staat een ree te knabbelen. Boven me hoor ik het ruisen van honderden vleugeltjes. Spreeuwen. Groepjes van tientallen tot zwermen van vele honderden komen overvliegen. Ze duiken met zijn allen in een rij hoge populieren. Mijn superkleine ganzenpennetje staat tegen een plompenblad. Al veel te lang eigenlijk. Na twee uur gebeurt er iets waar ik blij van wordt. Kleine aasbelletjes. Duidelijk vis. Even later glijdt mijn pennetje tussen het blad. De lijn loopt er resoluut achteraan.
Wat een heerlijk gevoel. Eindelijk weer iets om op te reageren. Ik tik vast op iets massiefs, het weigert te zwemmen. Niet zo vreemd. Het is een brasem. Een gigant. Ik probeer het beest uit het water te pakken, gaat niet, veel te breed achter zijn kop. Dan het net er maar onder. Ik schat de vis op acht pond. In die bek past ook een dertig millimeterknikker.
Dit geeft moed. Brasems van deze maat zijn ook niet de makkelijkste. De volgende avond ben ik er weer, kijken of er op de voerstek van gisteren nog iets te beleven is. Vrijwel direct een aanbeet vol vertrouwen. Nu ontploft het water. Een kanjer van een zeelt rost door het plantenbed.
Een goudstaaf met juwelen van robijnrode ogen.