KarperPassie 225

KarperPassie 225

Door Co Sielhorst

Mooi getal om mee te beginnen, maar eerst wil ik even samenvatten waar ik in de tussenliggende vier jaren mee bezig geweest ben.

Na een ziekenhuisopname voor een rotklus, loop ik in het trappenhuis van het ziekenhuis mijn conditie te testen. Twee trappen naar beneden en weer omhoog, niet slecht. Ik moet een poosje gaan zitten. Plotseling zie ik op dezelfde trap het hoofd van Arie verschijnen.

“Wat heb ik een hekel aan een ziekenhuis.” “Ja, ik ook.” Een cartoon in twee plaatjes. We hebben het alleen nog maar over vissen. Arie geeft me twee weken om weer wat op krachten te komen. Ik kan me er nog niets bij voorstellen. “Geen gezeur, desnoods draag ik je naar het water.” De tijd verstrijkt wonderlijk snel. Half mei sjouwen we naar de stek, beetje moeizaam, maar het lukt.

Alsof het de normaalste zaak van de wereld is, sta ik een uur later met een kromme hengel in mijn handen. Na een knetterende dril rolt er een dikke bak over het koordje. Meteen maar met veertig pond beginnen? Het valt me niet eens tegen als de spiegel het net niet haalt. Dan moet het beest op de plaat. Daar heb ik best moeite mee.

Ik heb de camera twee keer gehoord en laat de vis voorzichtig terugzakken op de onthaakmat. “Hij mag weer lekker zwemmen Arie.” Hij voelt het goed aan, we maken het niet te laat. De inspanning en vooral de spanning eisen hun tol. De laatste meters worden een hel, heb grote moeite om de benodigde zuurstof uit de lucht te halen. De week erop vangt Arie een dikke veertiger. Geweldig mooi beest, zwak beschubd. Een feest.

Eind mei ben ik weer aan de beurt. Dit is echt drillen in een andere dimensie, meteen vol de druk erop. De vis kan dan meestal niet direct op gang komen. Lijn en haak zijn op elkaar afgestemd. Glashengel kort en taai, drie pond zou ik zeggen. Er is dus geen enkele reden om er niet vol in te gaan hangen. Na een harde, stugge dril komt de vis dichterbij. In het zwakke maanlicht zie ik een grote spiegel proestend aan de oppervlakte dichterbij komen. Achtenveertig pond. Haast niet te tillen. Toch gaat het beter dan vorige keer.


Haast niet te tillen…

Ook nu weer komt duidelijk naar voren hoe goed een taaie, korte hengel de klus klaart. Mijn voorkeur voor lange hengels is hier waanzin. De hefboom van viereneenhalve meter sleurt je helemaal uit je klompen. Met enige regelmaat blijven ze komen, soms een kleinere vis. Ook andere vissen waarderen ons aas. Brasem, zeelt en zelfs een paling vergrijpt zich aan de knalharde, extra zongedroogde ballen van drie centimeter doorsnee.

We kunnen de winter redelijk doorvissen. Een koude winterse avond in januari of februari zal ik nooit vergeten. Arie heeft zijn landingsnet meegenomen. Lichter en beter hanteerbaar in de rimboe is het idee. Het vriest licht, glad dus dicht bij het water. Regelmatig gaat er wat voer in op deze stek. Het is hier hooguit een meter diep. Er spookt iets rond. We zien wel vaker een staart boven water bij volle maan.

Een blauw bliepje. Handen boven de hengel. De lijn blijft strak staan. Gokken, ik haalde uit en zette meteen mijn hakken in de klei. De vis wint een beetje lijn doordat ik meegezeuld werd in de ijskorst op de bagger. Toch voelde ik al snel de winterse stramheid in zijn vinnen. Schouder aan schouder, Arie met het net, ik met de moe geworden vis. In een snelle beweging schept Arie de vis. Die probeert zich over het touwtje te wrikken.

Arie ziet het gebeuren en steekt het net dieper onder de vis. Daarna licht hij het net om nog een dergelijke actie te voorkomen. Uit alle macht gooit de vis er nog een uiterste krachtsexplosie tegenaan. Een harde knal was het resultaat. Wil niet zeggen dat de vis nu gewonnen heeft, maar de steel van het net is wel gebroken. Wat onhandiger dan anders komt de vis op de kant.

Onder het ritueel van wegen, meten en terugzetten, horen we een dreun op onze stek. De volgende vis dient zich al aan. “Verder vissen?” “Uitgesloten.” De enige manier om nu nog een vis te landen is zelf voor schepnetsteel spelen. Nee, niet bij deze temperatuur. Vol verwondering zitten we nog een uurtje verbaasd naar een springfestijn te kijken.

Mijn conditie gaat met sprongen vooruit. Er valt te leven met één long. In bizarre condities gaan we gewoon op pad. Zware storm, drie passen vooruit, twee achteruit. Mijn stoeltje hangt als een vlieger achter me te wapperen. Tentje, slaapzak en winterse kleren. We gaan niets uit de weg. Grof geweld, zwaar onweer, lasogen van de bliksem, enkelbrekend bevroren grond, we lachen overal om. Aan het eind van het seizoen staat de teller op acht veertigplussers en een vijftigplusser.

September, herfst, geur, kleur, rust. Deze maand heeft alles. Ik pluk hem ertussenuit vanwege de vangst van een heel bijzondere vis. De avond kabbelt rustig voorbij, het wordt later en later. Er is geen zinnig woord te zeggen over aasperiodes op dit water. Na een hele nacht doorhalen, vier aanbeten in het ochtendgrauw, kan zomaar gebeuren. Geeft niet. Het is altijd een genoegen om hier een avond te zitten. Zeker in gezelschap van Arie.

We hanteren geen vaste tijden. Geven allebei niet snel toe aan slaap, zitten desnoods een hele nacht in de slaapzak op een stoel. Vanavond is het niet koud, beetje klam. Er gebeurt van alles op het water. Veel tijd in het donker scherpt je zintuigen. Achter ons klinkt een melodieus liedje van een rietzanger. Misschien een sprinkhaanrietzanger. Kan nog net in september. Plotseling zien we beiden een scherpe korte tik op de top. Tot in iedere vezel gespannen kruipen we dichter op de hengel. Seconden, minuten misschien, gebeurt er niets.

Dan buigt de hengel langzaam door. De slip begint te tikken. Alles in uiterst traag tempo. “Dat is een big,” zegt Arie. “Zo hard mogelijk tegengas.” “Alsof ik dat nu nog niet weet.” Door niet tegen de hengeldruk te vechten maar naar links te scharen, weet de vis toch vaart te maken. Daar word ik licht bezorgd over.

De linkeroever ligt rijkelijk bezaaid met omgewaaide bomen. Ook hangen er veel overhangende takken zwaar door in het water. Meter na meter neemt de woesteling meer lijn. Er moet nu meer dan tachtig meter lijn uitstaan. Ik meen een lichte verzwakking van de vis te bespeuren. Het tempo raakt eruit en terwijl de zenuwen door mijn hele lijf gieren, voel ik nu iedere staartslag beuken. Veel lijn krijgt de vis niet. Dan volgt er een onverwachte actie.

De vis keert om en komt naar me toe zwemmen in een tempo dat ik nauwelijks bij kan houden. Ik heb nog steeds niet het idee dat ik controle over de vis ga krijgen. Aan de stand van de lijn kan ik voelen dat de vis nu op open water koerst. Ik probeer zoveel mogelijk lijn op de molen terug te krijgen. Ik schat dat de tachtig meter teruggebracht is naar de helft. Zonder dat ik er iets aan kan doen breekt de vis weer uit naar links. Dan slaat nerveuze spanning om in blinde paniek. Schrapende takken. Iets spanning eraf en de vis neemt een meter lijn. Druk er weer volledig op en ik krijg die meter weer terug.
 
“Ik ga kijken,” zegt Arie. Mijn megagrote landingsnet en zoeklicht gaan mee. Tientallen meters verderop gaat het licht aan. Krakend baant Arie zich een weg door de takken. Van hieruit zie ik een lichtbaan over het water scheren. Hij zal toch niet… Ik weet dat hij geen moment zal aarzelen om het water in te gaan. Daar maak ik me een beetje zorgen over. “We zijn hem kwijt,” gaat er door me heen. Ik sta ineens onbeheersbaar te trillen op mijn poten.

“Draai maar op,” hoor ik Arie roepen. Zijn stem roept me weer terug naar deze sombere wereld. Ik draai de loze lijn terug. In de verte hoor ik Arie lachen. “Wat valt er in godsnaam te lachen?” Ik laat verslagen de hengel vallen en loop naar het schijnsel in de verte. Ik weet niet wat ik zie. Arie houdt de steel van het net vast. “Hou even vast.” Hij richt het licht op een geschubde rug. Ik zie alleen de bovenkant in het troebele water. Een netwerk van regelmatige schubben. “Hoe heb je dat geflikt?” Ik zie dat Arie nog helemaal droog is.

“Zie je die lange tak die zover door hangt? Daar lag de lijn op. In het uiterste vorkje. De tak werkte als hengel. Door het licht raakte het beest in paniek en stortte zich in het grote, donkere net.” Arie haalt de meet- en weegspullen zodat we niet met de vis hoeven te zeulen. Ik hou de steel vast. Voorzichtig licht ik het net iets.

Ik laat het licht van mijn kleine lampje langs de flanken van de vis strelen. Dit is een gigant. Arie komt terug met de onthaakmat en de rest van het benodigde spul. Samen, met beleid, vinnen de goede kant op, lichten we onze prijs uit het water. Dan zien we pas hoe groot deze schubkarper is. Meer dan een meter, dat is wel duidelijk. Na zorgvuldig meten komen we op één meter zeven. De weger geeft drieënvijftig pond aan.


Wat een samenwerking, met heel veel dank aan Arie.


ANDEREN LAZEN OOK

image description
KarperPassie 243
Total Fishing Import -
image description
KarperPassie 280
Total Fishing Import -
image description
KarperPassie 279
Total Fishing Import -