Karperpassie 205
door Co Sielhorst
16 juni 2007.
Wat een week. In volledig isolement ben ik alleen maar behandeld door mensen met mondkapjes. Er waren nogal serieuze verdenkingen. Ik merk ook vrijwel dagelijks hoe nerveus de bloedprikkers zijn. De omgekeerde wereld, de vampiers zijn bang voor mij. Voor ieder onderzoek word ik het hele ziekenhuis doorgereden, nu ben ik degene met het kapje. Informatie komt traag en mondjesmaat.
De tweede dag ben ik al van de pijn af. Moest ik op een schaal van nul tot tien aangeven hoe erg het was. Nou, vijftien zeg ik. Ze denken dat het een geintje is. Dat was toen in binnenwankelde. Nu voel ik me zo vreselijk moe. Mijn eerste ontbijt krijg ik met moeite weggewerkt. Het zweet breekt me uit, zoveel moeite heb ik om een sneetje brood door midden te krijgen.
De eerste dagen hang ik aan een infuus. Alleen maar om antibiotica naar binnen te pompen. De eenzaamheid doet iets met me. Het gaat ieder dag beter. Een televisie wil ik niet. Ik ben bang dat het holle geleuter me óók nog hersendood maakt.
Ik zweef een aantal dagen tussen dromen en denken. Zonder al te veel moeite loop ik van mijn kamertje een bloemige wei in. Droom plus inhoud op bestelling. Hoe vaker dit gebeurt, hoe meer ik er van overtuigd raak dat dit leventje haalbaar is. Er moeten nog wel een paar praktische zaken geregeld worden. Ik denk even niet aan mijn lichamelijke probleem. Ik kom duidelijk lucht tekort om iets te ondernemen.
Niet zo vreemd dat ik eind van de week een longonderzoek krijg.
Met een lampje en een camera aan een slangetje gaat de longarts kijken wat er in de weg zit.
Ik wil wél meekijken als het even kan. Lichte verbazing bij het onderzoekteam.
Na een pittige bananencocktail voel ik helemaal niets meer. Een volgende stevige borrel wordt recht mijn luchtpijp ingedruppeld. Nee, dat gereutel geeft helemaal niets. De vloeistof verstuift in je luchtwegen. Ook die zijn over een paar minuten helemaal verdoofd. Dan komt er een wonderlijke reis door mijn eigen lijf. Rechtsaf de rechterlong in. Ziet er allemaal goed uit. Terug naar de splitsing. Kijk, nu gaan we naar de linkerlong.
Plotseling is de reis afgelopen. Een obstakel in mijn luchtpijp.
Dat hoort er niet te zitten. Hier ben ik niet gerust op zegt de dokter. Een klein gemeen grijpertje schuift voor de lens langs en plukt een stukje uit het obstakel.Waar lijkt het eigenlijk op. Het slangetje met lampje en lensje is maar een halve centimeter in doorsnee. Hoe groot is het? Veel gesprek zit er niet zo in op dit moment. Een spoedonderzoek moet uitwijzen wat er in mijn luchtpijp zit.
Voorzichtig doe ik een poging. Wanneer is die uitslag er dokter? Drie werkdagen als het meezit. Moet ik hier blijven als er verder niets gebeurt met mij? U wilt graag het weekend naar huis begrijp ik? U niet? Ik hoop hiermee niet op lange tenen te trappen. Een paar uur later ben ik ook TBC vrij verklaard en krijg ik mijn ontslagpapieren. Ik ben geen gevaar meer voor de samenleving. Dat betekent dat ik morgen ga vissen.
Ik moet het niet te gek maken. Mijn conditie is nog ver onder de maat. Simpel houden. Lekker even de polder in. Ik voer redelijk veel. Het waait hard dus ik blijf dicht onder het kantje met de voerballen.
Ik ga weer hetzelfde doen als vorige week. Een natuurgebiedje opzoeken. Niet te wild doen. Gewoon kijken hoever ik kom. Er worden de laatste jaren steeds meer stukken grond ontdaan van de vruchtbare bovenlaag. De mest die al eeuwen afgespoeld werd in de slootjes komt er niet meer op. Watergangen worden weer glashelder. Het pareltje waar ik nu ga kijken ligt zelfs bij een pittige regenbui zelfs al gedeeltelijk onder water.
Met een slakkengangetje sjok ik in de luwte van een populierenbos naar achter. Een buizerd slaat alarm. Een tweede vogel meldt zich, ook luid miauwend. Ze gaan stoer doen. Met diepe duiken proberen ze me te imponeren. Dat lukt vrij aardig. Ik voel een vleugel langs mijn hoofd zwiepen. Snel even in de dekking. Waar een paar weken terug nog water stond bloeien nu orchideeën, veenpluis, en een handvol prachtige grasjes. De natuur heeft hier vrij spel. Het gonst van de libellen. Honderden heidelibellen, bij iedere stap zweven ze met tientallen voor me uit. Die grote gele beesten zijn oeverlibellen. Lijkt wel een beetje op mijn droom.
Grote gele…
Genoeg gezien. Binnen een kwartier sta ik weer in de polder. Voorzichtig zet ik mijn spullen neer. Twee minuten later dwarrelt mijn aasje naar beneden. Ik hou de hengel in mijn hand.
Toch mis ik de eerste aanbeet. Ik ga er goed voor zitten. De volgende aanbeet mis ik ook. Ik ben er niet bij met mijn kop. Ook de dreiging van boven draagt niet bij tot de gemoedsrust. Het kan niet uitblijven. De sluizen gaan open. Ik ga een poosje in de auto zitten. Een kwartiertje, dan is het weer over. Nu ga ik beter opletten.
Het pennetje staat weer te wiegen. Snelle zwieper, pats. Een kolbleitje van twintig centimeter suist door de lucht. Vol ongeloof ga ik kijken hoe dat in elkaar zit. Het visje heeft inderdaad gewoon de haak door de lip.
Een volgende aanbeet is ook weer vreselijk raak. Even ligt er een grote brasem over mijn stek te klappen. Het net moet eronder. Het is nog een hele operatie. Ik merk dat ik het benauwd krijg. Snel onthaken dat beest en met net terug laten glijden. Ik moet even bijkomen. Bijna gevloerd door een brasem. Dan komt er serieuze narigheid aan. Een dreigend onweer kondigt zich diep grommend aan. Wegwezen!
Wegwezen…