Karperpassie 203
door Co Sielhorst
2 juni 2007.
Met enige regelmaat kijk ik even naar de waterstanden bij rijkswaterstaat. Op heel veel plaatsen langs de rivieren zijn meetpunten waar waterstanden bijgehouden worden. In een grafiek wordt duidelijk weergegeven hoe de waterstanden verlopen gedurende een aantal dagen. Er worden zelfs voorspellingen gedaan voor een paar dagen vooruit.
Ik kijk op vrijdagavond vóór ik de laptop uitzet nog even hoe het ervoor staat. Ik krijg een pracht grafiekje voorgeschoteld. De laatste twee dagen is er niet minder dan anderhalve meter water bij gekomen. Met die stijgende lijn schiet er ook in mijn cardiogram een streep omhoog. Ik weet meteen waar ik morgen zit. Waar ik wél even aan moet werken is de beetregistratie. Met een ganzenpennetje kan ik morgen niets beginnen.
..Stabiel dikkerdje..
Max heeft een paar dagen geleden en handvol pennetjes naar binnen geslingerd. Er zit een stabiel dikkerdje bij met een messing onderantenne. Dat gaat zelfs zonder lood al staan. Er komt pittig stroomdruk op de lijn te staan. Een schuifloodje moet mijn aas verankeren. Een stukje bladlood bepaalt hoe ver het schuifloodje boven mijn aas moet blijven. Ik draai wat oogjes in stukjes siliconenslang van twee centimeter. Dat zijn de connectors. Een stuk of vijf reservepennetjes moet genoeg zijn. Dan verdiep ik me in een pittig ruikend grondvoer. Ik zorg dat ik er stevige ballen van kan maken. Ze moeten langzaam uit elkaar vallen en zodoende een voerspoor creëren. In mijn enthousiasme ben ik zomaar een paar uurtjes bezig. Ook even de laatste tientallen meters van mijn lijn controleren. Ik kom een paar ruwe plekken tegen. Iedere keer opnieuw optuigen, gewoon iedere visdag zonder risico van materiaalslijtage beginnen is een van mijn basisregels.
De volgende dag sjouw ik mijn spullen naar de waterkant. Ik moet eerst even goed kijken. Waar eindigt de oeverbegroeiing? Vorig jaar heb ik hier eens achter de lage struikjes gezeten. Nu staan die zelfde struikjes tot aan hun toppen onder water. Ik denk dat de bodem er vlak achter redelijk schoon is. Hier moet het gaan gebeuren. Ik heb hier in de voorgaande twee jaren twee vissen gevangen. De eerste was een schub, de tweede een spiegel. Ze waren allebei boven de dertig pond. Ik voel een prettig soort spanning.
Ik lanceer een aantal voerballen tussen de struikjes en een paar handen brokken als kersen op de taart. Er staat alleen een voorsteuntje in het water. De greep rust op mijn tas. Ik zit er strak bovenop. Binnen een kwartier knalt de lijn strak. De strijd wordt meteen verlegd naar het harder stromende water. Een grote brasem doet kortstondig een heel aardige karperimitatie. Er gebeurt vrij lang niets meer. Dreunende dieselmotoren zwoegen met duizenden tonnen lading tegen de stroom in. Aan de overkant van de geul schichten brasems door het gras. Ik ben verrast. Paaien is toch allang achter de rug? Dit water is deels smelt water. Misschien dat er ook brasems uit de diepe zandwinplas bij zijn. Dit water is denk ik kouder dan de meeste andere wateren, maar het laatste zetje is nu toch gegeven.
Plotseling zie ik uit mijn ooghoek de waggelende dobber tegen de stroom in knallen. Ook deze vis hangt. Springt meteen een meter hoog uit het water. Doet dit kunstje nóg een keer of vier. Dan gaat het net eronder want ik zie de haak niet. Dat gebeurt niet vaak. Het is een kopvoorn. Soms héél kieskeurig, nu gretig. De haak zit vlak achter de rand van de bovenlip. Geen enkel probleem dus. Het is een mooie vis. Ik maak een plaatje.
Dat lijkt dus nergens op. Jammer. De vis is allang weer weg. Geen enkel risico met dit warme weer.
Aan de overkant zwiepen takken, roffelen staarten, ruggen doorklieven de oppervlakte. In de stilstaande ondiepe hoeken is het water nog weer iets warmer dan in de stroom waar de brasems nog steeds aan het paaien zijn. Dan hoor ik geroffel dat de scheepsmotoren overstemd. Het zicht op de poel aan de linkerkant wordt belemmerd door een woud van stoppels. Daar móet het vandaan komen want aan de overkant zie ik niets meer.
Ik word steeds nieuwsgieriger. Volop paaiende karper. Ik stop met vissen. Geen moralistisch geleuter. Ik kom volgende week graag terug om een karper te verleiden. De spullen gaan de auto in. Met de camera en een fles water ga ik op zoek naar paaiende karpers.
De zon is even weg. De brasems trekken zich er niets van aan. Vlak voor mijn voeten zoeken de puistenkoppen elkaar op voor een volgende orgie van kuit en hom. Het water is helder. De vissen zwemmen boven een dicht plantendek. Libellen die hun uitkijkpost hebben op verdorde stoppels worden van hun stek gezwiept. In de luwte, een paar honderd meter verderop lome boeggolven. Ze blijven ver uit de kant. Het wordt steeds moeilijker om dicht bij de vissen te komen.
De zon komt weer terug. Daar hebben ze op gewacht. Met hun lompe lijven tegen elkaar rossen ze nu door het schuimende water. Het zijn er een stuk of zes, niet één onder de dertig pond. Allemaal bronzen schubkarpers. Ik ga naar de overkant. Wadend door het ondiepe water jaag ik enorme scholen kleine visjes op. Die zijn toch al een paar weken oud. Er is dus al eerder gepaaid in deze buurt. De visjes zijn nog te klein om vast te kunnen stellen wat het zijn. Ik kom dichtbij een stromende geul die langs de plas loopt. Eerst denk ik dat ik vissen laat schrikken. Met een jachtige golf schieten ze weg naar dieper water. Ik stop even. Verderop zie ik ze ook. Die schrikken niet van mij. Nu zie ik dat het jagende roofbleien zijn. Hun prooivisjes zijn maar een paar centimeter lang. Ze hoeven maar even de beschermende graskant te verlaten en ze zijn in levensgevaar.
Ik waad door een stromende geul en kom bij een iets dieper rustig stuk. Ineens sta ik oog in oog met een gigantische vis. Ik heb maar één keer eerder een vis van deze afmetingen gezien. Groot verschil is dat ik er nu wel héél dichtbij sta. Ik sta aan de grond genageld. Het water kan ieder moment ontploffen. Kalm gaan kieuwen op en neer. Gewichtloos zweeft de enorme gestalte boven het net uitgelopen frisse groen. Bij de geringste beweging van de borstvinnen knappen fijne belletjes aan de oppervlakte. Ik probeer dichterbij de vis te komen. Zo dicht bij een vis die vrij is om te gaan waar hij wil ben ik nog nooit geweest. Nog één stap en ik kan hem aanraken. Magie bestaat nog.
Magie bestaat nog.