Karperpassie 198
Door Co Sielhorst.
28 april 2007.
Natuurlijk ben ik blij dat ik weer naar mijn eigen water kan. Het zal best lastig zijn om een vis te vangen met dit stralende weer. Maar is vast wel iets te zien. Eerst eens kijken bij het fort langs de Lek. Een water, grotendeels overschaduwd door kastanjes en andere grote hoge bomen. De donkere plekken zijn misschien wel interessant nu de zon zo uitbundig schijnt.
Ik loop eerst langs de dijk een ander pad af. Hier is een serie plassen gegraven. De eerste, langs de dijk, bestaat al langer. Er is iets aan veranderd. Het is langgerekter geworden. Wat breder ook. In een ver verleden hebben er karpers rondgezwommen. Stapje voor stapje sluip ik langs de drassige oever. De donkere dijk op de achtergrond geeft een goed zicht op het water. Ik kijk ver vooruit. Toch zie ik ze te laat. Twee schubjes. Ik sta er al bijna bovenop. Ze hangen vlak voor de kant. Alleen hun bekken bewegen. Ik kom niet meer ongezien weg. Zodra ik weer beweeg slaan ze een krater in de oppervlakte. Ik loop verder naar het einde van het water. Er komt me een boeggolf tegemoet. Ik blijf even roerloos staan. Dit is een spiegel. Een véél grotere vis. Achter in de twintig. Misschien net over de dertig. Deze vis is al duidelijk op zoek naar soortgenoten.
De andere plasjes zijn glashelder. Ze zijn vorig jaar pas gegraven. Mooi voor libellen maar voor vis nog niet interessant. Met een grote omweg kom ik bij het fort terecht. Onder de kastanjes is niets te beleven. De wind blaast naar de westelijke hoek. Ik ga kijken of daar iets te beleven is. Steek een diepgelegen ruig veldje over. Er fladderen diverse vlinders rond. De wind waait hier alleen door de boomtoppen.
Tussen de struiken door zie ik spiegelglad water. Het wordt alleen verstoord door ruggen die kalm tussen de plompen koersen. Heel hoog in het water is een aantal karpers rusteloos aan het zoeken. De temperatuur is kennelijk nog niet hoog genoeg voor echt paaigeweld maar dit is wel de aanloop. De meidoorns bloeien massaal. Een windvlaag draagt een zware geur mijn kant op. Overal sjouwen spreeuwen met voedsel naar holletjes in de oude bomen. Ze slepen massaal larven van langpootmuggen aan.
Langs het pad tussen de struiken komen wel héél grote insecten langs snorren. Ik laat de karpers even voor wat ze zijn. Parende libellen. Glassnijders. Blauwe man, gelige vrouw. De hele wereld is hier met hetzelfde bezig geloof ik.
..Met hetzelfde bezig..
Ik zoek nog even een polderwater op. Hier zie ik bij het voorbijrijden al grote schichtige golven uit de oever schieten. Hier wordt wél gepaaid. Geen roffelend geweld maar vissen die flitsend langs elkaar af schieten. Brasem. Ze zwemmen niet het smalle slootje in. Daar zal het water al wel te warm zijn. Ik kijk nog even rond. Tóch beweging in het slootje. Een zeelt. Dat heeft niets met paaien te maken. De vis rolt zich met zijn stoere zwarte vinnen door de modderbodem. De opgewervelde modder wordt doorzocht op eetbare zaken. Leuk om weer eens van dichtbij te zien.
Een paar kilometer verderop is het rustiger. Of toch niet? Ik zie alweer golven. Maar die rollen veel regelmatiger over het water. Steeds weer op ongeveer dezelfde plaats. Aan de overkant tussen een paar plompenbladeren zie ik de donkere schim van een grote vis. Ook aan mijn kant deinen halve ringen over het water. Ik laat alles even in de auto om te kijken wat er gebeurt. Na enkele tientallen meters ga ik heel voorzichtig lopen.
Voetje voor voetje kom ik bij het centrum van de lome ringen. Hoorbaar slurpt een vis iets uit het gras. Ik buig wat stengels opzij. Dan kijk ik op de brede rug van een schubkarper. Het is een massieve vis. Ik krijg meteen haast. Even voorzichtig als ik dichterbij geslopen ben trek ik me terug. Ik tuig mijn hengel op. Steek mijn net in elkaar en hang mijn aasje onder de haak. Stoel en tas blijven hier. Ik krijg maar één kans. Dat weet ik nu al. Is oppervlakte aas niet beter nu? Ik weet het niet. De vis slurpte inderdaad iets tussen de planten uit. Nou niet twijfelen. Ik kan altijd nog iets drijvends opdiepen. Er ligt nog een baaltje hondenbrokken achter in de auto.
Ik kom bij mijn vis aansluipen. Laat mijn net in het hoge gras zakken. Niets laten vallen. Geen foute stap maken. Hengel niet boven het water. Hoe staat de zon. Is er rugdekking te vinden. De hoge populieren aan de andere kant van de weg zorgen voor een soort donker plafond waar mijn bewegingen tegen wegvallen. Ik zie de brede rug weer. Het beest doet zijn uiterste best om over de ondiepte te komen. Rug uit het water. Kop tegen de graskant. De oeverzone wordt uitgekamd. Soms zie ik alleen die brede staart waaieren. Dan weer zuigen die dikke lippen aan een blad. Ik zie de volle lengte van de vis nu. Dat beest is gewoon een meter lang. Daar word ik toch een beetje nerveus van. Ik denk dat hij van links naar rechts aan het werk is. Het gaat niet snel maar wel heel grondig. Ik leg mijn aas op twintig centimeter uit de kant. Nu maar hopen dat het beest niet eerst de lijn raakt.
Dat is dus precies wat er gebeurt. Een nerveuze reactie. Even een korte golf. Weg. Ik zie de vis niet meer. Eerlijk gezegd rekende ik ook nergens op. Héél uitdagend gaat het beest een tiental meters verderop gewoon door met zijn slurpende zoektocht. Ik probeer het nog één keer. Met een grote omweg sluip ik weer naar de waterkant tot ik oog in oog sta met de vis. Nu laat ik mijn aasje zakken en laat mijn lijn boven op wat planten vallen. Nu kan de vis niet eerst de lijn raken. Ik zie even geen beweging. Heeft hij me nu al weer door?
Dan breekt ineens de hel los. Een klap in het water. Alsof er een grote vent in lazert. De slip kan het maar net bijhouden. Er is één ding waar ik me ernstig zorgen over maak. De lijn loopt naar een vast punt onder de kant. Er blijft goed vaart in zitten maar de lijn loopt ergens onderdoor. Ineens is het over. Teleurgesteld draai ik mijn lijn op.Waar de lijn heen loopt blijf ik inderdaad even hangen. Met de hand trek ik de boel gewoon los. De rust keert weer in het water. Er komen nergens meer halve ringen uit de kant.
..Zware geur..