Karperpassie 196
door Co Sielhorst
14 april 2007.
De rivier is nog steeds een groot mysterie voor me. Na diverse pogingen om met kunstaas iets te vangen zijn gestrand. Door de dagelijkse onweersbuien stijgt het water gestaag. Traag trekt de stroperige bruine stroom voorbij. Een expeditie heeft ons geleerd dat het water erg ondiep is.
Bij ieder dorp staan lokale vissers in het water om hun netten uit te waaieren. Aan een vast punt, een stok of een gewicht wordt een net vast gezet. Dan wordt een stuk fijnmazig net uit gezet. Bij iedere twintig meter ongeveer omhoog gehouden door een plastic fles. Er zijn gasten bij die wel honderd meter uitlopen. Slechts heel zelden zie ik iemand met een paar kleine visjes in een draagtasje. Waar zijn nou die slangenkopvissen?
Ik heb het al een beetje opgegeven. Een weelderig begroeide uitloper van de rivier trekt mijn aandacht. Diverse vlinders, zo groot als schoteltjes, cirkelen regelmatig tussen de hoge bomen rond. Ze komen maar zelden binnen bereik van de camera. Het wordt weer eens dreigend donker. In het troebele water stijgen regelmatig dikke bellen op. Met krakend geweld wordt even verderop een bamboebosje gesloopt. Een jonge gast is bezig om met een stuk doek en bamboestammen een soort schuilplaats te maken. Onder water wel te verstaan. Ik geloof dat ik begrijp waar de slimmerik mee bezig is.
Ik ga hem niet op zijn vingers zitten kijken. Honderd meter verderop is een flinke struik diep in het water doorgegroeid. Er rommelt iets in de duisternis. Takken bewegen. Stevige deining. Ik zie de vis niet in het troebele water. Een bruirode modderwolk onttrekt een forse vis aan het zicht. De slangenkop kan atmosferische lucht ademen waar andere vissen het moeilijk krijgen. Net als een dolfijn heeft het beest een ademgat op zijn kop. Prachtige aanpassing maar iedere teug verse lucht verraadt waar het beest zit. Met een hengel heb ik hier niet veel aan natuurlijk. Ik denk er niet eens aan.
Een uur later zit ik weer achter een koud biertje. Beer Chang, biertje dus, in goed Thais.
Er vliegt een witte vlinder voorbij. Lekker belangrijk. Even later vliegt er als in een soort treintje een tiental van die zelfde vlinders voorbij. Voor de grap ga ik wat zitten tellen. Per minuut honderd is een redelijk gemiddelde. Dat betekent dat er alleen vóór ons huis zesduizend van die vinders voorbij vliegen. Ze gaan allemaal naar het zuidoosten. Ze vliegen dus geen rondjes om ons huis heen. Wonderlijk.
Een dag van meer natuurverschijnselen. Ruim voor het naderen van een storing is ineens de hemel vol libellen. Zo ver ik kijken kan en zo hoog het menselijk oog reikt. Allemaal oeverlibellen van een zelfde soort. Ze gaan de kant van de rivier op. Als een kleine zonsverduistering trekt de immense zwerm in de richting van de rivier. Waar ga je heen roept Toos. Te laat, ik ben al weg. Tot aan de oever kijk ik de honderdduizenden beesten na. Ze steken de rivier over. De gaan een nieuw stuk wereld koloniseren. Wie weet, komen ze zelfs in Europa terecht.
Aan het zwembad is het lastiger uit te leggen dan ik dacht. Nog die zelfde avond zit iedereen in de eetzaal vliegende mieren uit te tuffen. Dit schoolvoorbeeld komt mooi van pas. Zie je wel schat, dat is gewoon de natuur.
Een paar dagen later gaan we naar een nieuwe bestemming. Hogerop in de bergen. Ik hoop op bevisbaar water.
Onderweg in de auto denk ik regelmatig stop hier maar als ik water zie. Zo werkt het dus niet. Na een rit van drieënhalf uur duiken we een dal in. Een bord geeft aan dat we in de buurt zijn. De stoere bak, uitlaat tot boven het dak, moet twee keer door een ondiep riviertje heen. Ziet er adembenemend uit. Het hotel ligt op een waterdoorsneden terrein. Een web van afgedamde stroompjes. Zo snel mogelijk die koffers die kamer in en naar buiten.
De poeltjes zitten vol dikke baarsachtige vissen. Met enige regelmaat laat een gemeen soort pantsermeerval zijn lelijke kop zien. De oevers buzzen van de bontgekleurde libellen. De eerste die ik op de plaat krijg zou niet misstaan in een mandje kersen. Wat een bonte kleurenpracht. De eerste ontmoetingen met die nooit eerder aanschouwde schoonheden maken me altijd wat nerveus.
Gejaagd maak ik zo snel mogelijk plaatjes van de nieuwe soorten. De volgende dag moet ik meestal terug om mijn gemaakte fouten te herstellen. De ontmoeting met een prachtige paarse soort dacht ik te hebben verknald. De volgende dag aan het zwembad zit er op iedere betonnen olifantje z’n juweel te zonnen. Even blijven drijven en er zit er dus een op mijn hoofd.
We gaan samen naar het ontbijt. Er loert iets van achter een boom. Toos ziet het als eerste. Samenwerking. We gaan ieder aan één kant van de boom langs, camera in de aanslag. Daar heeft onze gluurder niet van terug. Weet niet voor wie hij nu het bangst moet zijn. Het draakje laat zich in vol ornaat op de plaat zetten.
De kikker die ik vorig jaar met wat fantasie “Fuck You” hoorde galmen toen we ook in dit prachtige land waren blijkt helemaal geen kikker te zijn. Op ons laatste adres reageerde de hele staf uiterst getergd toen er weer een zat te galmen in de nok. Even later had het beest al diverse schijnwerpers op zich gericht. Vorig jaar hebben we er zeker honderd gevangen. Het zijn een soort grote hagedissen. Daar word ik nou echt vrolijk van. Dit zijn de dingen die wij zo mooi vinden aan dit land. Bovendien heb ik morgen liever gewoon kip. Voorlopig is dit beest gered.