Karperpassie 184
Door Co Sielhorst
20 januari 2007.
De week verloopt weer precies zoals alle voorgaande weken in dit prille jaar. Bizar hoge temperaturen. Ook nog even opgeleukt met een enorme storm. Ik denk er nog aan om ook op deze dag nog te gaan voeren. Ik heb zelfs al een redelijk boomvrije route uitgezet. Pas als uit diverse soorten alarmfasen valt af te leiden dat het echt verstandig is om binnen te blijven zie ik er van af. In de middag lijkt deze onderdrukte vorm van ramptoerisme verstandig.
Een enorme dreun van achter. Kano komt uit de stalling stuiteren. De golfplaten van de caravan komen voorbij zwiepen. De caravan, zo noem ik het hok waar ik kurkgrepen draai. Ik ga niet kijken. Alle deuren zitten op slot. Het hele huis kreunt onder de beukende wind. Ieder ogenblik verwacht ik de krakende knallen waarmee dakpannen te pletter slaan. Vroeger dan anders gaan de rolluiken naar beneden. De ruiten bollen niet meer zo angstaanjagend naar binnen en naar buiten. Het tuinstel doet een rondedansje. Later in de avond keert de rust weer.
De volgende dag ga ik de schade opnemen. Caravan onthoofd. Golfplaatjes door de hele wijk gezwiept. Er klinkt een ouverture van kettingzagen uit alle windrichtingen. Overal snerpend gejank van jakkerende zaagtandjes. Ik vrees dat iedere boom die ook maar iets te veel heeft staan zwiepen tegen de vlakte gaat. We zijn in ons land overigens erg goed in het planten van bomen op stomme plekken. Het aantal verkeersdoden dat door een klein foutje tegen een boom is geknald is onvoorstelbaar. Zelfs de slachtoffers van de vorige stormdag zijn bomen op hun pad tegen gekomen.
Vóór ik de schade ga herstellen zie ik kans om even te ontsnappen. De lucht is helemaal schoon geblazen. Een helderwitte bol tegen een blauwe lucht. Een tamelijk zeldzaam natuurverschijnsel. Opmerkelijk hoe snel ik een onbewolkte lucht met een lekker zonnetje ga missen. Nu neem ik even de tijd om goed rond te kijken. Ik kom veel omgewaaide bomen tegen. De weg naar mijn polderstek is vrijgemaakt.
Gierende modderstromen…
Op mijn stek lijkt alles nog redelijk intact. Een flink stuk boom is gestrand tegen de pijlers van de brug. Het water is bruin. Koffie met veel melk. Het kolkt als een grote rivier. Plantenresten worden door de woeste stroom losgerukt. Bladresten gaan weer op drift. De bodem wordt schoongeveegd door het kolkende geweld. Ik voer strak in de kant. Tegen de betonnen palen blijft misschien ook wel wat liggen. Zorgvuldig plaats ik mijn brokken. Ik twijfel aan het effect maar ik doe het toch.
Dan ga ik thuis orde op zaken stellen. Een uur later zit het dak er weer op. De buren zijn druk bezig om risicoconiferen een kopje kleiner te maken. Ik denk al aan morgen. Hoe zijn de voorspellingen voor zaterdag. Regen en wind in de ochtend. In de loop van de middag opklaringen. De wind trekt ook flink aan. Tot stormachtig. Ik hoop dat er flink wat water afgevoerd is, want wat ik vandaag gezien heb is toch allemaal wat te woest. Zaterdag ziet het er vast weer wat vriendelijker uit.
Vroeg opstaan heeft geen enkele zin. Ik krijg hopelijk weer één kans op een karper.
Voor het woest stromende water neem ik wat extra loodjes mee. Zwaardere pennetjes zoals ik ze op de rivier ook zou gebruiken. Het is droog. Ik parkeer nu de auto tegen de wind in. Aankleden gaat een stuk makkelijker zo. Het is bizar maar ik moet tegen de wind in leunen om bij mijn stek komen. Alweer een stevige storm. Al mijn werk thuis vast weer voor niets geweest. Een paar seconden later denk ik alweer aan heel andere dingen.
Stroomt het niet te hard? Voorzichtig laat ik mijn aasje zakken. Snel die lijn wat korter. Ik hou de lijn naar de pauwenpen strak ik de stroom. Ziet er best goed uit. Het rode puntje staat te wiegen in de stroom. Lange aangejaagde golven maken het soms wat lastig om nog iets te kunnen volgen. Toch stoort het niet zodanig dat ik zwaarder materiaal op wil zetten. Het water is ietsje minder bruin dan gisteren.
Zie ik dat nou goed? Er lijkt vlak naast de pijler een kolkje weg te draaien. Ik let even goed op. Inderdaad, dat moet een vis zijn. Ik karper geloof ik niet zo. Het verspringen doet denken aan brasem. Het duurt vrij lang voor ik zekerheid krijg. De vis gaat regelmatig op zijn kop staan. Tot vlak voor het slootje. Hier is het zo ondiep dat ik wel móét kunnen zien wat het is. Inderdaad, een bleek, doorzichtig vorkstaartje. Laat maar gaan. Meteen zie ik weer een volgende vis bewegen. Dit is veel grover en ook niet zo goed te volgen.
Moet ik niet dichterbij vissen? Ik hef de hengel om op te halen. Gaat niet! Lijkt wel of ik vast zit. Dat zit ik dus inderdaad. Aan een karper. Het beest trekt me overeind uit mijn stoel. Nooit een aanbeet gezien. Het wordt een vrij lompe touwtrekkerij. Het beest vecht tegen de harde stroom én tegen de hengel. Komt daarbij nauwelijks vooruit. Ik trek dus naar de brug toe. De vis blijft tegen de stroom vechten.
Keert hij nu om dan heb ik een groot probleem. Zelfs stilliggend dendert een vis door de slip in dit geweld. De vis doet echter niets verkeerd en blijft machinaal de zelfde kant opmalen. Ziet er wél mooi uit. Vrijwel steeds hoog in het water met die fraaie winterkleuren. Zonder veel problemen haal ik de schub boven het wachtende net. Brok hangt onder zijn bovenlip te bungelen. Randje lip dus weer. De stroom dreigt het net mee te sleuren. De vis helpt een handje door er diep in te duiken en stroomopwaarts te trekken.
Met de beugel open leg ik de hengel naast me neer. Hand over hand haal ik het net naar me toe. Bij het lichten van de mazen zie ik een prachtige schub op zijn flank gaan. Ik kijk de vis nu recht in de bek. De haak is er al uit. De absolute noodzaak om de vis dan tegen de steile kant op te zeulen is er dus niet meer. Na een plaatje in het net zet de vis aan om met een sprong de vrijheid weer op te zoeken. Het lukt. Niet uit het water geweest, niet aangeraakt, geen stress, mooier kan toch niet?
Het lukt…