Karperpassie 179
door Co Sielhorst
30 september 2006.
Ik zit de bijsluiter te lezen. Bulten en bonken. Vlekken en plekken. Jeuk. Zwellingen in de buurt van de nek zeer serieus nemen. Direct ziekenhuisopname. Rijvaardigheid kan ernstig beïnvloed worden. Niet gering allemaal. Met diepe afkeer en zware tegenzin slik ik de eerste bittere pil van een tweeweekse antibioticakuur. Ik weet ook hoe een onbehandelde ziekte van lyme afloopt. Een mens gaat hier uiteindelijk gewoon dood aan. Veel keus is er dus niet.
Ik heb het heel lang geleden gezien bij mijn maatje. Hij zit te rillen op de bank. Gaat het wel man? Moet ik je thuis brengen? Nee hoor zegt ie. Ik weet niet wat het is maar het gaat vanzelf weer over. Gebeurt wel vaker de laatste tijd. Misschien toch eens bij de dokter langs.De eerste Frankrijk pioniers weten inderdaad niet wat ze treft. Een klein deel van de franse teken heeft de ziekmakende bacterie bij zich. Een beet resulteert in een steeds groter wordende rode vlek. Niet lang hierna komen de griepachtige verschijnselen. In deze fase is de besmetting goed behandelbaar.
In de vakantie loop ik een dag met knallende koppijn. Chateau migraine, goedkope slobber uit een pak voor anderhalve euro. Eigen schuld. Ik doe niet veel die dag. Rits de pijpen van mijn broek. Ga lekker in de tuin zitten. Laat mij maar even met rust. Daar valt me op dat er aan de binnen kant van mijn linkerknie een rode vlek zit ter grootte van een bierviltje.
De volgende dag gaat het weer een stuk beter. Heb een gezond kleurtje opgelopen. Zelfs de rode vlek is bijna verdwenen. Ik zie spoken. Ik denk er de hele vakantie niet meer aan.
Een paar weken geleden ben ik zomaar ineens een dag koortsig. Voel me niet echt lekker. Een dag later helemaal geen probleem meer. Nog steeds geen alarmbellen. Twee weken thuis, lekker weer vissen denk ik. Maar ik voel iets anders. Val bijna om van de slaap. Kan mijn ene been haast niet voor het andere krijgen. Voel me rillerig. Dan moet ik ineens aan mijn maatje denken. Zal toch niet waar zijn? Ik kijk eens naar de plek op mijn been. Niet langer gemaskeerd door de invloed van de zon zie ik de rode ring van ruim boven mijn knie tot halverwege mijn kuit.
De volgende morgen zit ik al bij mijn huisarts. Die teek heb ik nooit gezien. Wat ik me nog wel herinner is de tergende jeuk. Wat ik voor een muggenbult hield heb ik met grof geweld weg gekrabd. Ik behoor inderdaad bij de kanshebbers. Laat maar even bloed prikken. Vrijdag word ik gebeld. Het is raak. De apotheker is al gebeld.
De eerste pil is geslikt. Van alle ellendige bijverschijnselen merk ik niet veel. Ik kijk het een uurtje aan. Ik voel me ook niet zo dat ik niet in staat ben om te rijden.
De keus is snel gemaakt. Weer naar de zelfde stek als vorige week. Met deze wind hoef ik niet erg ver te lopen. Ik heb er moeite mee. Tweehonderd meter lopen! Maar het is verklaarbaar. Wat vage sluierbewolking. Zacht windje. Melodieus kabbeltje. Een plas vol ganzen en heel veel eenden. Een tiental futen, aalscholvers zijn nerveus. Ze gaan er vandoor als ze vinden dat ik te dichtbij kom. Ze gaan naar de uiterste hoek van de plas. De reigers worden helemaal blij. Ik tel er veertien op een rij. Er is de laatste jaren een innige band ontstaan tussen reigers en aalscholvers. Vooral de reigers profiteren van de zwarte viseters. Ze hebben doorgekregen dat aalscholvers vaak in brede formaties duiken. Vissen die in paniek de kant op springen zijn voor de reigers.
dooie boel…
Na het rondje verrekijker zak ik lekker onderuit en concentreer me nog maar op één ding. Die rode punt in de golfjes. De zon en de klank van kabbel op het zand bedwelmen me langzaam maar zeker. Eerst die pieper aan, slip helemaal los. Dan laat ik me gaan. Gehypnotiseerd zak ik weg. Ruisende vleugels, ganzen maken hoekende bewegingen om vaart te minderen. Het geraas van honderden vleugels rukt me uit dromenland. Ik voel me verder best goed maar die verrekte slaap. Er zijn niet zoveel natuurgeluiden meer waar ik nog van schrik. Binnen de kortste keren ben ik weer in hogere sferen. Ik kan me vandaag kennelijk alleen maar beperken tot het constateren dat ik nog steeds geen aanbeet heb gehad als ik mijn ogen weer een poosje open kan houden.
Aan het eind van de middag wordt het kil. Dat helpt. Ik kan weer wakker blijven. Even mijn aas verversen. Het verbaast me dat de krabben me met rust laten. Terwijl ik het denk zie kleine bewegingen. Pen zakt iets weg. Blijft een poosje diep staan. Ik geloof niet in vis. Terwijl het licht langzaam naar oranje kleurt komt het gespuis te voorschijn. Toch blijft verdere narigheid uit. De wind valt helemaal weg. Het water is spiegelglad. Met de kijker speur ik rond naar activiteit. Er is werkelijk niets te bekennen. Wat een dooie boel is het. Ik blijf tot het donker wordt. Er komen steeds meer vogels om te overnachten op en langs de plas. De lucht is bloedrood. Nog een paar minuten, dan is het spektakel weer voorbij. Dit is op veel wateren toptijd. Hier niet. Er springt niets. Er blaast niets. Zelfs geen kleine visjes.
Misschien moet ik naar de donkere uren toe. Ik hoop voorzichtig dat ik het volgende week op kan brengen om een nacht door te halen. Dan moet ik aankomende week ook maar gaan voeren. Ik denk dat het niet slim is om één kleine stek te voeren. Die vissen moeten leren dat ze redelijke afstanden moeten afleggen voor ze weer iets lekkers vinden. Zo voorkom ik ook dat vissen teveel binding krijgen met een vaste stek. De rust heeft me goed gedaan. Ik voel me een stuk fitter dan vanmorgen. Volgende week gaat het weer helemaal goed.
langzaam naar oranje