Karperpassie 170
Door Co Sielhorst
29 juli 2006.
Ik loop al een poosje te zoeken. Kijk ik op de verkeerde plaatsen? Nee, dat is het niet. Ik wil vissen vangen op een water waar ik de weg nog niet ken. Misschien heb ik de oplossing. Ik ga kijken of ik iets kan leren. Geen hengels mee, alleen maar lopen en kijken. Gewoon op een willekeurige middag.
Het is weer warm, ontzettend warm. Er zal toch wel een vis in de oppervlakte te vinden zijn? Ik loop naar de hoek waar de wind al een aantal dagen heen blaast. Er staat een pittig kabeltje. In de hoek zorgt een enorm veld wier ervoor dat de wind hier geen vat op het water krijgt. Tot mijn verbazing is hier geen enkele vis te bekennen. Voor de zekerheid blijf ik een half uur hangen. Loop nóg eens dicht langs de waterkant. Ik kan het haast niet geloven.
Ik loop door naar oorden waar ik nooit geweest ben. Ook hier niets te bekennen. Nee, ik geloof er niet meer in. Hier ga ik niets leren. Ik loop terug naar de auto. Vanaf het startpunt loop ik eens helemaal de andere kant op. Hier valt niet te vissen door onmogelijke rietvelden. Prachtig om te zien. Er zit een héél orkest aan kleine rietvogeltjes te zingen. Nerveuze blauwe staafjes met doorzichtige vleugeltjes dansen om me heen. Lantaarntje. Een helder lichtblauw laatste staartsegment verklaart de mooie naam van deze veel voorkomende juffer.
Even opletten, een groot gat in de rietkraag. Normaal hou ik best rekening met de stand van de zon. Nu loop ik wat lomp door de opening te banjeren. Er ontstaat grove deining is het compact opgestapelde wier. Duidelijk een grote karper. De vis heeft hier compleet roerloos tussen de wiervelden gelegen. Het beest heeft duidelijk moeite om weg te komen uit het dicht geweven veld. Een andere vis op de route naar open water wordt ook nerveus. Hier leer ik van.
De vissen hangen dus rond op volkomen onverwachte plekken en helemaal niet op de windkant. Misschien zijn dit de plekken waar het voedsel te vinden is. Rust zal ook een factor van belang zijn. Ze zullen hier niet gestoord worden. Er is met geen mogelijkheid bij het water te komen. Ik kijk nog even of dat écht zo is. Al snel krijg ik de indruk dat dit een uitgelezen mogelijk is om te solliciteren naar de functie van veenlijk.
Ik hou het voor gezien. Voor het weekeinde borrelt er een heel nieuw plan op. Ik ga zaterdag met Max naar de Nieuwe Waterweg. Langs de strandjes op winde vissen. We mikken op de laagwaterperiode. Dan valt er van alles droog of bijna droog. Ik ga er een licht hengeltje voor optuigen. Een schuifloodje van vier gram moet mijn aas beneden houden. Een veel te lompe dobber moet de aanbeet signaleren. Er staat natuurlijk weer een stevige stroom. Anders zorgt de scheepvaart wel voor de nodige waterverplaatsing. Windes zijn niet kinderachtig als ze eenmaal iets lekkers gevonden hebben.
“Max ook een mooie vis “
Over aas hoef ik niet moeilijk te doen. Ik ga ondergedoken korstjes gebruiken. Eerst schuif ik een vier grams loodje op de zestien honderdste nylon. Op twintig centimeter van de haak zet ik een kraal op de lijn. Die lijn haal ik drie keer door de kraal. Daardoor is hij haast niet meer te verplaatsen als er eenmaal spanning op de lijn komt. Het loodje schuift dus vrij over de lijn en kan tot op twintig centimeter van de haak komen. Een vrij lompe dobber boven het geheel moet melden dat het korstje gepakt is.
Zaterdag ga ik mooi op tijd van huis. Zonder echt op te letten zit ik ineens op de weg naar Rotterdam centrum. Gelukkig ken ik de stad goed dus net na de Brienenoordbrug snel weer terug naar de A15. Deze actie levert wat vertraging op maar ik ben er nog vóór Max. Daar komt ie al. Zoon Thomas is er ook bij. Even dubben, ja, we gaan naar de strandjes.
Daar blijkt al snel dat ik mijn techniek wat aan moet passen. Pennetje moet véél zwaarder. De eerste voerballen gaan te water. Max en Thomas tikken regelmatig kleine windes het water uit. Het duurt minstens een kwartier maar voor ik mijn eerste aanbeet zie. Dat gaat perfect. De eerste is meteen een dikke veertiger. Ik krijg lang niet zoveel aanbeten maar de gemiddelde formaten liggen hoog. Een dikke halve meter is de topper. Ik wil wel een plaatje maar de hoge temperatuur laat het niet toe. Snel weer zwemmen schoonheid.
Voor Max ook een mooie vis nu, ik sta klaar voor een paar plaatjes. Tot over mijn knieën in het water. Wel een paar sandalen tegen scherpe stenen en schelpen. Wat een verfrissend genot. Ik zie de krabben langs mijn voeten lopen. Thomas is zomogelijk nog fanatieker dan zijn vader. Wat is dat? Hij heeft iets vreemds gehaakt, een visje dat we niet kennen, rivierdonderpad gokt Max. Ik geloof het ook ja. Al weer een soort toegevoegd aan de enorme lijst van vissoorten die hier op de grens van zoet en zout voorkomt.
“Rivierdonderpad “
Het water staat nu erg laag. Af en toe zijn zelfs verder uit de kant grote vissen te zien die algen van de stenen schrapen. Harders, moeilijk te vangen. Ik schrik op van een enorme knal ik het water. Alsof er een baksteen met grote kracht het water inbeukt. Ik kijk snel en verschrikt om me heen. De dijk is veel te ver weg. Nee, dit is geen rotgeintje. Moet wel roofvis zijn. Ik heb nog nooit zulk grof geweld gezien. Het gebeurt later nog eens. Max ziet het nu ook. We kunnen er niets bij bedenken.
Dan zorgt Thomas ineens dat we weer bij de les zijn. Hij heeft een kanjer van een winde gehaakt. Lijkt in ieder opzicht op de zesponder van vorig jaar. Misschien is deze nog wel groter. Hij houdt de vis keurig strak. Gaat misschien net iets te hard. De lijn begeeft het. Ik weet niet of ik daar ook zo rustig op gereageerd had. Ik zie iets van mezelf terug in dat jong. Toen ik dertien was ving ik ook graag grote vissen. Lukte dat eens niet dan was dat gewoon wéér een les geleerd. Thomas gaat nog heel veel grote vissen vangen, dat zie ik nu al.