Karperpassie 169
Door Co Sielhorst
22 juli 2006.
Ik heb mijn zinnen weer gezet op de plas. De weersvoorspellingen zijn verre van gunstig. Wind verkeerd, kans op buien. Nog wel snikheet. Misschien wel slim om wat vroeger op pad te gaan. Kan ik nog wat omzetten als het niet gaat lukken.
Vorige week was ik hier al om op mijn schoongemaakte stek eens even flink te gaan scoren. Niets te zien. Geen vis te vinden toen. Nu loop ik eerst naar achter zonder hengels. Plan is om eerst de vis te vinden. Kijken hoe ze zich gedragen en afhankelijk daarvan iets ondernemen.
De wandeling zonder alle spullen is op zich al een genot.
Het is warm maar nog niet snikheet. Ik speur de wiervelden af. Steeds meer langgerekte muren van een fijn bladige soort plant. Waar het water zichtbaar dieper wordt begint het, een paar meter verder eindigt de ondoordringbare haag. De hele noordoever is er mee afgezet. Slechts hier en daar een gaatje. Het gat dat ik er vorige week in gemaakt heb lijkt al weer grotendeels dicht gegroeid. Op de kant waar de wind staat blijf ik wat langer hangen. Ook hier is niets te zien op het eerste gezicht. Ik zit nog een poosje rond te spieden.
Onvoorstelbaar. Hier worden alle natuurwetten omver gegooid. Karpers horen op de windkant te azen. Als ze niet azen dan moeten ze minstens aan deze kant tussen de wierflarden hangen en zich af en toe laten zien. Na een half uur zakt de moed me in de schoenen. Ik loop terug door een bloemrijk nat landschap. Niet zo stom om eerst even zonder spullen te gaan kijken. Tweehonderd meter op de terugweg nu. De zon staat wat hoger. Zat die verkleuring hier ook al in het water op de heenweg? Ik weet het niet. Heel voorzichtig doe ik een paar stappen naar de waterkant. Kan natuurlijk ook door ganzen vertroebeld zijn.
“Ik loop door een bloemrijk nat landschap…”
Nee, niks ganzen. De wind draait tijdelijk wat naar noord. Hierdoor ligt de oever vóór mij ineens in de luwte. Iedere beweging is ineens haarscherp zichtbaar. Een traag kolkje draait weg. Een staartpunt raakt bijna de oppervlakte. Karper! Geen twijfel mogelijk.
Ik bedenk me geen twee keer. Zover als het kan blijf ik van het water. Snel naar de auto, spullen ophalen. Dat ik hier de eerste keer overheen gekeken heb is vreemd. Misschien zijn er nog maar nét een paar vissen actief.
Onderweg bedenk ik al dat ik beter even om kan bouwen. Dyneema vist lastig in open water. Nylon zinkt meteen af, daar heeft de wind niet zoveel vat op. Pennetje? Niet te groot.
Goed uitgelood kom ik op de stek waar het water iets troebeler is. Ik laat mijn spullen van de steile kant zakken. Heel voorzichtig zet ik alles op zijn plaats. Dan zie ik alweer die wellingen onder de oppervlakte. Twintig meter naar links. Laat maar even gaan. Voor me is het water ook prettig gekleurd. Rechts van me een kleinere vis. Ik voer minimaal rond mijn pennetje. Durf niet stevig te strooien. Ik laat me op mijn stoeltje zakken.
Geduldig wacht ik af. Een kwartier later is er nog steeds niets gebeurd. Wat zit ik me nou aan te stellen, een kwartier is toch helemaal niets. Toch, als er al die tijd een grote vis binnen handbereik staat te spitten duurt het eeuwig. Steeds die vraag, zal ik het proberen? Ik weet dat het meteen over kan zijn. Een nerveuze vis verknalt in één klap alle kansen.
Ik kan het niet meer aanzien. Haal op, schuif de pen een eind naar beneden. Dan sluip ik naar de vrolijk rondspittende vissen. Het zijn er twee. Dat kan een voordeel zijn. Voedselnijd is een sterke troef. Ik loop twintig meter naar links. Hier kan ik royaal over de vissen heen gooien. Onder het terugdraaien moet ik bepalen waar ik mijn aas laat zakken. Gaat helemaal goed. Althans dat denk ik. Een dikke vis houdt zich even in. Maakt een extra rondje om dan gewoon te verdwijnen. Is de andere vis ook weg? Deze laat zich niet meer zien. Pas als ik een half uur later weer op mijn stek zit zie ik weer beweging. Op veilige afstand achter de plantenstrook haast zich een grote donkere schim naar rechts. Misschien komt deze vis mijn stek tegen. Ik sluip terug en ga nog een uurtje zitten. Uiteindelijk krijg ik hier gewoon visles. Karpers zitten niet altijd op de windkant.
Teleurgesteld druip ik af. Onderweg gaan de sluizen open. Het stort. Nooit genoeg om voor naar huis te gaan natuurlijk. Even langs het fort dan? Ik ben de teleurstelling al weer vergeten. Nieuwe ronde, nieuwe kansen. De wind is gedraaid. Ja, hoor begin maar weer over die wind te zeuren. Ik doe het toch. Kruip in de hoek waar de wind heen blaast. Ik ken het water hier tot in detail. Pennetje voor het buitenste plompenblad. Zuinig bijvoeren. Proberen op het blad te gooien. Het voer rolt geruisloos door en komt vlak achter het blad terecht.
De voorzichtige aanpak heeft binnen een paar minuten al rendement. Aarzelend aanbeetje. Nijdige tik. Woest gestamp. Loopt ook nog even vast. Rustig maar, die komt wel weer los. Even later ligt er een mooie zeelt in het véél te grote net.
Karper is er niet gek op maar zeelt geeft niets om wat kabaal. Ik kijk er dus helemaal niet van op, zeelt nummer twee ligt binnen een paar minuten op de kant. Dit is echt geen troostprijs meer. Een dikke halve metervis. Vóór de vis weer zwemt zie ik de plompen heen en weer zwaaien. Daar zal nummer drie aankomen. Wel wat lomp allemaal. Nieuw aasje onder de haak. Iets verder dan de vorige keer? Ja, waarom niet. De pen gaat een handbreed omhoog. Blijkt niet nodig, het is verderop niet dieper. Maakt niet zoveel uit. Een platliggende pen geeft ook perfect een aanbeet aan.
Een paar tellen later suist de pen als een speer de diepte in. De lijn strekt zich tot ik kort en droog vasttik. Geweldig, wat een kabaal. Heel even verwacht ik zelfs dat de lijn van de molen gescheurd gaat worden. Nee, het is wéér een zeelt. Zonder pardon wals ik de vis door de plompen en losse riet. Vlak voor de kant ligt het net klaar. Ik probeer de zeelt met de hand over het touwtje te wippen. Iets teveel gegokt. Dit gaat nog lang pijn doen. Daar gaat met vrij grote zekerheid mijn eerste zeelt van méér dan zestig centimeter lang. Zeelten van dit formaat zijn geen troostprijzen maar échte trofeeën.
”Geen troostprijzen”