Karperbruiloft
door Teye Marra
Machtige vissenlijven krioelen door het water. Waar ik ook kijk, overal is het water in beweging. Alsof het tegen de kook aan zit. Een ingehouden spanning is voelbaar. Er staat iets te gebeuren. Maar waar en wanneer?
Rusteloos zwemmen ze daar. Kriskras door elkaar. Het lijkt wel alsof ze met z’n allen op zoek zijn naar die ene Pokémon-flippo die daar ergens in de modderige bodem verscholen ligt.
Toch, als je ietwat beter kijkt, zie je dat de beestjes niet alleen zwemmen, maar zich in groepjes verplaatsen. Twee, drie, soms zelfs vier bij elkaar, waarbij er altijd eentje voorop en de rest er vlak naast zwemt. De voorganger zal het wijfje wel zijn en de volgers de mannetjes. Maar, wat kan het me eigenlijk schelen. Ik hoef niet te weten wie daar zwemmen. De aanblik van zoveel door het schrale ochtendlicht fraai opgesierde vissenruggen doet de innerlijke vraag naar rede verstommen. Hier wil ik alleen maar van genieten. Hier hoef ik niets van te begrijpen.
Wie daar zwemmen, vraagt u? Karpers zijn het. Maar geen gewone. Het zijn wilde of boerenkarpers. Pure vissen, van een soort die hier in deze polder al eeuwen moeten hebben rondgezwommen en misschien ook al zolang ieder jaar omstreeks dezelfde tijd in dit onooglijke boereprutslootje terugkeren om er te paaien. Ja, ja, ik weet ook wel dat er mensen zijn die beweren dat deze vissen niet meer in onze wateren rondzwemmen en dat we niet van wilde maar van verwilderde karpers moeten spreken. Het zal allemaal wel. Ik heb er niet voor doorgeleerd. Maar wat ik dan niet begrijp is, dat ik in deze sloot alleen maar karpers tegenkom van een slag dat tenminste veertig en ten hoogste zestig centimeter groot is. En dat ik, zolang ik al in deze vaart vis, nog nooit een exemplaar heb gevangen die de zestig centimeter te boven kwam. Laten we er maar over ophouden. Ik hoef m’n gelijk niet te hebben. Laat mij nou maar geloven dat ik getuige ben geweest van een bijzonder schouwspel. Laat mij nu maar in de waan dat ik deelgenoot heb mogen zijn van één der intiemste gebeurtenissen uit de visserij: het paaien, en dan ook nog eens van één van de voor mij meest tot de verbeelding sprekende vissen: de wilde karper.
Even was ik weggedwaald van het gebeuren dat zich hier onder mijn voeten afspeelt. Maar het gespetter van water deed me abrupt ontwaken. Waar kwam dat vandaan?! Ergens rechts van mij. Maar de boompjes die alleen aan deze kant van het water staan, ontnemen me het zicht. Verdraaid! En ze zijn nog wel net gesnoeid nota bene! Het wordt nu toch wel eens tijd dat er eentje door het oppervlak breekt en het water met zijn staart tot moes slaat. Geduld, geduld mannetje. Wat kan het deze beestjes schelen dat ik zodadelijk weer naar huis moet om aan den een of andere zelfopgelegde plicht te voldoen.
Ja, daar hoorde ik het weer! Het snelle spetteren van water, veroorzaakt door een krachtig zwiepende staart die net even door het wateroppervlak steekt. Ik moest toch maar eens die kant opgaan. Schijnbaar zijn ze daar rechts iets verder dan hier. Ja, ja, ja… daar mocht ik het dan éindelijk zien: twee karpers die, stijf tegen de met overhangend gras bedekte kant, nagenoeg zij aan zij het water met hun beider staarten splijten dat de spetters er vanaf vliegen. Prachtig! Prachtig!! Wat is dit mooi man!
En alsof het een teken was, waren ze kort daarop zowat overal in het slootje aan het rollebollen. Inderdaad stond het water nu te koken. Diezelfde avond ben ik nog teruggegaan maar dit keer met een hengel. Ja, wat denk je, ik ben tenslotte visser. De karpers waren er nog; die kruisten nog steeds ongeduldig door het slootje, maar van paaien was beslist geen sprake meer. Met wat maïs uit blik of een worm en een boel geluk kun je dan nog wel eens eentje vangen. Maar deze avond kon ik geen van de beestjes interesseren voor mijn lekkernijen.
De volgende dag ben ik ook nog even langs geweest, gewoon uit nieuwsgierigheid. Ik wou weten of ze er nog zaten. Het weer was echter omgeslagen en van het mooie zomers aandoende voorjaarsweer was niet veel meer over. Er zat dan ook geen karper meer in het slootje. Wie weet, moet ik weer zes jaar wachten voor ik het geluk heb om de wilde karpers uit mijn polder wederom te zien paaien. Zo lang was het alweer geleden dat ik deze karpers hier voor het laatst had zien paaien. Wie weet.