Is er een maatstaaf voor een goede roofvisser? (deel 1)
Door Berthil Bos
Als je deze vraag wilt beantwoorden, kan je je op glad ijs begeven. Iedereen heeft hier zijn eigen gedachte over en net als bij de kleuren van kunstaas raak je er zelden over uitgesproken. Als kleine jongen keek ik altijd op tegen de mannen die met een mooie (dode) snoeken op de foto stonden.
Hoe groter de vis, des te meer respect had je voor de snoekvisser. Als ik nu terug denk aan die jeugdjaren, dan komt er steeds één verhaal naar boven, die alles zegt over deze gedachte.
Een plaatje waar ik vroeger veel respect voor had, maar nu de rillingen van krijg.
Via-via kwam ik in contact met een in mijn regio bekende snoekvisser. In die tijd beviste ikzelf alle kleine watertjes die ik op de fiets kon bereiken. Het was dan ook een schok voor mij om het water te zien waar we gingen vissen, waarvan de overkant wel erg ver weg was.
Peter zoals hij heette, was hier kind aan huis en in de winter viste hij steevast in één van de jachthavens aan dit meer. Het was de tijd van het levend aas en van kunstaas moest Peter niets weten.
Ikzelf was toen al verknocht aan deze manier van vissen, maar het doosje met kunstaas moest ik maar in de auto laten, want de grote vissen waren niet te vangen op dat spul. Aangekomen bij de jachthaven presenteerde de man mij de hengels waar het mee moest gebeuren.
De telescoophengels, met daarop aangebrachte geleide ogen en reelhouder, deden mijn spinhengeltje van 10 gram er uitzien als een rietstengeltje. Maar goed, Peter was door de verhalen en de foto’s een man geworden die je niet tegensprak en ik had ook nog nooit een metersnoek gevangen.
Uit een oude trommel van een wasmachine kwamen een aantal blankvoorns die in mijn ogen veel te groot waren, vooral vergeleken met de spinnertjes en plugjes die ik toen gebruikte. Aan iedere hengel die Peter gebruikte kwam een aasvis onder de dobber, die recht onder de top werden gehouden.
De reels werden in hun vrij gezet en de lijn werd met een elastiekje op het handvat vastgezet. De hengels werden dan geplaatst op één van de vele steigertjes en werden door een stoeptegel afgesteund. De aasvis deed zijn best om de snoek te lokken en in die tussen tijd probeerden we wat aasvissen en baarzen te vangen.
Af en toe werd er even naar de dobbers gekeken en als er geen vier maar drie nog zichtbaar waren, dan ging je als een speer richting desbetreffende steiger. Op deze manier heb ik mijn eerste metersnoeken gevangen en het ontzag werd alleen maar groter voor die man.
Dat dit na verloop van tijd iets anders is geworden spreekt voor zich, maar natuurlijk heb ik ook wel wat opgestoken van deze uiterst primitieve manier van vissen. Bijvoorbeeld waar je moet vissen op een groot water midden in de winter en dat een aasje niet gauw te groot is voor de wat grotere snoeken.
Voor Peter ging het alleen maar om het vangen van (grote) snoek en de man was daar in zijn ogen gelukkig mee.
Een in mijn ogen goede roofvisser, veel ervaring en nog altijd blij met iedere vis.
De hele roofvisserij heeft zich in de loop van de tijd ontzettend ontwikkeld en meesten zijn daar allemaal in meegegaan. Er zijn vele boeken, tijdschriften, websites die nu onze roofvisserij beschrijven en menigeen de nodige informatie verschaffen om zich verder te ontwikkelen.
Dat dit gepaard gaat met prachtige foto’s van supervissen is logisch, omdat dit de mensen aanspreekt. Door de ontwikkelingen binnen de roofvisserij en de betere waterkwaliteit is de kans om een grotere (lees oudere) vis te vangen aanzienlijk groter geworden.
Toch moet je dit niet als maatstaaf zien, want ook bij deze schrijvers, waar ik ook toebehoor, komen deze kapitale vissen zeker niet dagelijks op visite.
Ook vandaag de dag moet je, als je de mogelijkheden tot je beschikking hebt, veel investeren om de grotere vissen met enige regelmaat te arresteren.
Maar en dat is de vraag, maakt het vangen van een grote vis of een groot aantal je direct een goede roofvisser. Dit is zo afhankelijk van diverse omstandigheden, die ik graag met jullie wil bespreken in de volgende afleveringen.