Net als de snoek zijn andere dieren nu ook liever lui dan moe.
Door Berthil Bos.
In deel 1 gaf ik aan dat je in deze warme tijd het beste af bent op plekken waar koeler water aanwezig is en dat er voldoende zuurstof is. Dat het één met het ander verbonden is lijkt mij duidelijk. Het water, dat door watersportturbulentie koeler is dan het omliggende water en hierdoor ook meer zuurstof bevat, is vaak inherent aan het feit dat het vaak erg druk is op die plekken
Wil je nu minder activiteit om je heen, dan moet je op zoek naar rustige diepere waterpartijen. Op deze diepere plekken van meer dan 10 meter vormt zich een zogenaamde spronglaag, de grens van warm en koud. Vooral als de zomer warm en erg zonnig is, kan deze scheiding erg diep zitten, tot wel 10 meter. Dit is natuurlijk afhankelijk van de helderheid van het water. De spronglaag zelf is zuurstofloos, maar daar net boven is het nu goed toeven. Deze plekken lijken in eerste instantie visloos, maar vooral de grotere snoeken voelen zich hier happy. In tegenstelling tot de kleinere groenjassen, hebben de grotere exemplaren van niemand wat te duchten. Wel moeten er ondiepe watergedeelten aanwezig zijn met hier en daar plantenbedden. Hier zullen de witvissen vooral in de ochtend en avond aan tafel gaan, om daarna weer het koelere water op te zoeken. Esox is hiervan op de hoogte en zal plaatsnemen voor de plantenbedtafel. Je moet niet denken dat ze allemaal de stoel aanschuiven, want veel van deze vissen zitten behoorlijk ver weg van de rand naar ondiep (10 tot 20 meter). Zoals ik al zei, kan je hier vooral in de ochtend leuke dingen meemaken en een vroeg uitstapje naar het plantenbed zelf kan ook geen kwaad.
De spronglaag kom je vaak op diep water tegen.
Op het diepere wijd gaan we opzoek naar scholen witvis. Deze geven direct aan op welke diepte we moeten vissen. De spronglaag is ook d.m.v. de dieptemeter te zien, als je hem scherp afstelt. Zolang je nog geen indicatie van scholen witvis hebt gezien, vis je gewoon een paar meter boven de scheiding warm/koud. Dus zie je de spronglijn op 8 meter, vis dan met je kunstaas bijvoorbeeld 4 á 5 meter. Vis in het diepere water is wat actiever en schiet vaak een paar meter omhoog voor een lekker fophapje.
Dit soort bouwwerken zijn vismagneten en herbergen nu altijd vis.
Op groter water is het ook altijd een goed idee om opzoek te gaan naar versmallingen in de vorm van eilanden en bruggen. De wind of de eventuele lichte stroming duwt als het ware het water door deze vernauwingen. Het water gaat hierdoor nog sneller stromen, wat weer positief voor het zuurstofgehalte is. Maar ook zullen er voedseldeeltjes voor de witvis meegevoerd worden en deze vissen weten dat als geen ander. Ze vergeten echter dat de waterwolf ook niet op zijn achterhoofd is gevallen en af en toe een onvoorzichtige voorn te pakken neemt. Ik had het over eilanden die een vernauwing kunnen veroorzaken, maar ook de bulten die onderwater naar boven komen kunnen een interessante onderstroming geven.
Deze schaduwplekken moet je zeker niet links laten liggen als de zon schijnt.
Ben je nu een liefhebber van kanalen, vaarten, dode rivierarmen en de rivieren zelf, dan heb je niets te maken met een spronglaag. Ze zijn eenvoudig te ondiep voor een scheiding. De rivier wordt door de stroming helemaal omgewoeld en op de andere wateren gebeurt hetzelfde door de scheepvaart. De snoek zal hier dus niet dat koele water kunnen vinden zoals dichtbij de spronglaag. Wel is het dichtbij de bodem op bijvoorbeeld 5 meter altijd een aantal graden koeler dan de oppervlakte. Gelukkig zorgt de stroming op de rivier en de schroeven van de vaartuigen wel voor zuurstof. Op dit relatief ondiep water heb je nog een spelbreker die een oorzaak kan zijn van niet aanwezige snoek. Een fel schijnende zon is niet geliefd bij snoekmans en die enkele zonnebril die wij als visser in het water verliezen, is niet voldoende. De snoek zoekt vooral op dat moment naar schaduwplekken. Voor de hand liggen natuurlijk bruggen, steigers, aangemeerde boten en eventuele bomen. Verder zijn er de plantenbedden die de nodige schaduw kunnen geven. Denk hierbij niet alleen aan waterlelies of gele plomp, maar ook bijvoorbeeld fonteinkruid. Een andere plek waar de snoek schaduw kan vinden is een steil talud. Ga eens kijken hoe het talud ligt t.o.v. de zon en vis de schaduw gevende kant af.
Beroepsvaart is nu mijn grootste vriend.
Waar ik altijd op dit soort water, met uitzondering van de rivier, zeer blij mee ben, is de scheepvaart. Vaak zie je dat de vis wat actiever wordt, vooral als de grotere beroepsvaart van stal gaat. Omdat de vis nu overdag liever lui dan moe is, liggen ze vaak stil tegen de bodem. Doordat het water in beweging komt, zullen deze luie donders wel moeten zwemmen en een snack is dan altijd welkom. Ikzelf mag graag in het schroefwater van een groot schip trollen. Door de turbulentie komt er veel aasvis in de problemen, wat een makkelijke buit voor de snoek betekent.
Na een verfrissende regenbui zijn ze vaak een stuk actiever.
Natuurlijk hebben ook de weeromstandigheden invloed op de verblijfplaats van de zomersnoek. Regen geeft de nodige afkoeling aan het oppervlaktewater en als ze hevig zijn ook zuurstof. Na een dergelijke bui is het vaak goed vissen, omdat de vis weer wat actiever is. Wind is ook altijd welkom. Het zorgt niet alleen voor afkoeling en zuurstof, maar het zorgt er ook voor dat veel voedsel voor de aasvis een bepaalde kant wordt opgestuwd. Dit is weer makkelijk voor ons om een visplek te bepalen, want Esox is hier weer als de kippen bij.
Deel 3 gaat over techniek en aaskeuze.