De biologie van de zeeforel

De biologie van de zeeforel 

Door Ron Smits  

De zeeforel (Salmo trutta trutta), de beekforel (salmo trutta fario) en de meerforel (salmo trutta lacustris, deze leeft in zuurstof rijke en ijskoude meren) behoren samen tot de salmonidensoort.

Door veranderingen in de loop der eeuwen, zoals bijvoorbeeld de ijstijd, zijn uit de grondvorm “zeeforel” twee andere grondvormen ontstaan, omdat door de ijstijd de zeeforel gedwongen werd om of op de riviertjes en/of beekjes te verblijven (beekforel) of op de binnen zeeën te verblijven (meerforel).

De zeeforel in Patagonia, de Falkland eilanden en ook Nieuw-Zeeland zijn alle uit de beekforel voortgekomen. De Engelsen hebben deze daar op de beekjes/riviertjes uitgezet. Ook in Sleeswijk-Holstein zijn grote hoeveelheden uitgezette beekforellen compleet verdwenen. Maar ongeveer drie jaar later kwamen de eerste zeeforellen weer naar de beekjes terug (hun geboortegrond) om voor het nageslacht te zorgen.

Andersom hebben smolts (jonge zeeforel met een lengte van meer dan 15 centimeter, die zich nog steeds op de beekjes bevonden) niet de trek naar zee gemaakt, maar bleven in de beken en rivieren en werden dus beekforellen.

De zeeforel en ook de beekforel gaan terug naar de waterlopen, waar ze zijn geboren of uitgezet, om op hun geboortegrond voor het nageslacht te zorgen. Vast staat dat een gedeelte van de zeeforel  niet de zee optrekt en dus uitsluitend op de beken en rivieren verblijft (beekforel), maar ook andersom. Het moge duidelijk zijn dat deze omzetting plaats vindt in maximaal de eerste twee levensjaren van de forel, gemeten vanaf het moment dat ze als bevrucht eitje in de kiezelbodem zijn afgezet.

Ongeveer gedurende de eerste twee jaar verblijven ze dus alle op de beekjes/riviertjes en per levens stadium krijgen de forellen verschillende benamingen. “Parr” zijn de jonge forellen, met een lengte groter dan 3 centimeter, die net het larve stadium hebben doorlopen.

Hebben ze een lengte bereikt van minimaal 15 centimeter worden het “smolts” genoemd. Het typische kenmerk van een “parr” zijn de donkere verticale strepen op de flanken. Deze donkere strepen maken langzaam maar zeker plaats voor het typische zilveren schubbenkleed van de zeeforel, die een leeftijd hebben bereikt van ongeveer 1 jaar.



De smolts verblijven nog ongeveer een jaar op de beken/riviertjes. Een jonge beekforel, die het zoute water verkiest zal ook het smetteloze blanke zilver van de zeeforel aannemen.

Na 2 jaar hebben ze een minimum lengte bereikt van 35 centimeter, maar zijn nog niet geslachtsrijp. Deze worden “Groenlanders” genoemd. De “Groenlanders” zijn vlekkeloos blank met wat losse schubbetjes en trekken in het voorjaar massaal naar de zee, waar ze dan in scholen van ca. 10, maar er zijn er ook waargenomen, die in scholen tot ca. 40 “Groenlanders” verbleven. Hun lengte zal dan tussen de 35 en 50 centimeter variëren.

Deze “Groenlanders” houden zich vooral aan de kust op. In de wintermaanden vind je ze vooral in de fjorden, maar ook aan de mondingen van riviertjes en beken. In extreem koude winters trekken zij ook de rivieren/beken op. Zoals eerder gezegd zijn ze nog niet paairijp.

De “Groenlanders” trekken de waterlopen op om te overleven. Net als bij de andere zeeforellen kunnen zij hun zouthuishouding niet op orde houden in zout water van een te lage temperatuur (osmose). In het vroege voorjaar zullen deze “Groenlanders” net als de volwassen zeeforellen, die zich ook vanwege de osmose hebben teruggetrokken op de waterlopen, weer terug naar de zee trekken.

Deze uittocht zal plaatsvinden wanneer het voedselaanbod en de watertemperatuur van het zeewater weer aannemelijk is geworden. Uiteraard gaan ook de uitgepaaide zeeforellen weer terug naar de zee, maar hierover later meer.

Het echte optrekken op de waterlopen om voor het nageslacht te zorgen begint voor de echte grote zeeforellen al in mei/ juni en dit is de eerste golf van optrekkende zeeforel. De grote zeeforellen zijn nog niet verkleurd en de zeeforellen, die voor het eerst geslachtsrijp zijn trekken gedurende juli de waterlopen op, de tweede golf.

In augustus kan door de droogte het optrekken op de waterlopen zelfs geheel stil komen te liggen. Niet alle zeeforel die in deze maanden de waterlopen optrekken doen dit om te paaien. Als de zeewatertemperatuur te hoog is kunnen zeeforellen juist het koelere water van de waterlopen opzoeken (osmose).

Het komt zelfs voor dat zeeforellen die wel geslachtsrijp zijn, toch de waterlopen weer verlaten en later weer de waterlopen optrekken om voor het nageslacht te zorgen. Maar in september tot november vindt de laatste golf van het optrekken plaats. Uiteraard ligt dit aan de waterstanden van de waterlopen.

Belangrijk voor ons als sportvisser is dat de zeeforel die de waterlopen optrekt op zee zijn voedsel opname al sterk reduceert. Ons kunstaas zal hij niet pakken om zijn honger te stillen, maar puur uit reflex. Tijdens deze laatste golf optrekkende zeeforellen treedt ook de typische verkleuring op naar het paaikleed.

Het is evenwel mogelijk dat de verkleuring al op zee plaatsvindt. Dit zijn dan de zeeforellen die pas in december nog de waterlopen optrekken. Er is echter nog een uitzondering. In het verleden zijn smots uitgezet op zee. Deze zeeforellen hebben wel de drang om te paaien, maar ze weten niet waar zich dit feest plaatsvindt.

Ze hebben immers geen geboortegrond op een rivier of beekje, maar in een kunstmatige omgeving (tank). Deze hebben dan wel de paaikleuren gekregen.
 
Na het zorgen voor het nageslacht trekken de vissen weer terug naar de zee. De uitgepaaide zeeforel verblijven nog maximaal vier maanden op de waterlopen en in maart/april begint de trek terug naar de zee. Ze hebben ca. dertig procent van hun lichaamsgewicht verloren. Terug op zee denken zij maar aan één ding en dat is eten.  

Pas na de herfst zijn deze vissen weer op hun gewicht terug. Waarschijnlijk zullen zij in dat jaar de voortplanting overslaan. De vissen worden “overspringers” genoemd en zijn eigenlijk een reserve van moeder natuur als er op de waterlopen iets fout mocht gaan.

Maar ook deze “overspringers” kunnen alsnog de rivier weer optrekken in extreem koude winters vanwege de zout huishouding, maar zullen niet aan het paaiproces deelnemen. Overspringers die we het jaar erop vangen zijn als consumptie heel aantrekkelijk, omdat deze in goede conditie en ook vaak moddervet zijn.