De belangrijkste voedsel ingrediënten van de zeeforel (deel 5)
Door : Ron Smits
Haring. Is hoofdzakelijk het voedsel van de grote zeeforellen. Hier onderscheiden we 2 soorten o.b.v. de periode wanneer ze kuit schieten.
De ene groep paart in de herfst en de andere groep paart in de lente. In maart zoeken deze dan het brakke water van Fjorden en rivier mondingen op. Normaliter kan de haring niet zo goed tegen brak water en bevindt zich in plankton rijk water. Sprot paren in april/mei in diep water van 10 tot 20 m. Sprot kan beter tegen brak water dan de haring.
Zandspiering. Deze zwemmen in grote scholen in het grote water, maar ’s zomers komen ze ook aan de kust. Ook is het mogelijk dat ze bij warme lente dagen de kust opzoeken. Vooral als het water wat troebel is, door weersomstandigheden (storm) of door de stroming van het water. Zandgrond is hun voorkeur, daar ze bij gevaar in het zand duiken om zich te verstoppen.
Vaak bevinden de scholen zich bij voorkeur in stromingsrijke gebieden omdat ze daar plankton kunnen vinden. Stekelbaars. Deze komen vooral in brak water en gebieden met zeegras of tangewoud voor. De stekelbaars vormt ca. 30 % van het totale voedselpakket van de zeeforel.
Grondels. Deze bevinden zich op de bodem, vooral tussen stenen en tangewoud, maar ook op zandgrond. De grondels paren in de zomer en het mannetje bewaakt het “broedsel” tot ca. 14 dagen nadat het broedsel is uitgekomen. In deze periode is het mannetje een gemakkelijke prooi voor de zeeforel, omdat bij de verdediging van het broedsel het mannetje uit zijn schuilplaats komt. Daarom is de grondel in deze periode een belangrijk bestanddeel van het voedselaanbod. In de winter houdt de grondel zich op in fjorden en is dan ook een belangrijke voedselbron.
Zagers (in het voorjaar gaan deze zwemmen om zich voort te planten, dit betekent voor de zeeforel als het ware een Luilekkerland). Deze bevinden zich niet uitsluitend in zoute kustgebieden, maar ook in brak water. De voorkeur van de zager gaat uit naar zachte grond (mengeling van zand, leem en slik). ’s Nachts komen ze uit de grond om in de nabijheid van hun holletje naar voedsel te zoeken. U kunt de sporen, waar de zagers hebben gekropen zien, zodat u weet dat de zeeforellen hier ’s nachts kunnen komen azen.
Zeepieren. Komen vooral voor op grote zandvlakten met klei en slik vermengt. Vooral in mei is de zeepier een belangrijk bestanddeel (tot 20%) van het voedsel pakket. U herkent deze plaatsen door de “strontjes in de vorm van een hoopje” op de bodem.
Garnalen en schaaldieren (vooral maart en april).
Net als de garnalen kunnen de schaaldieren, die doorzichtig zijn en wel wat weg hebben van garnalen, bliksemsnel bewegen door met hun staart te slaan. Deze schaaldieren houden zich op in grote scholen. Vooral in de lente en zomer op gronden, dicht onder de kust, maar ook in bochten en fjorden, die door de zon verwarmd worden.
Zodra het winter wordt trekken deze zich terug in hun overwintering plaats in het diepe water. De zeeforel zwemt letterlijk en figuurlijk in de school schaaldieren en grijpt er een aanzienlijk aantal in één keer. Niet alleen kleinere zeeforel maar ook de grotere van 3 tot 4 kg.
Ook zware vissen op granaal imitatie's
Garnalen. Het lievelingseten van de zeeforel. Ze komen hoofdzakelijk voor op grote zandvlakten, dicht onder de kust. Bij gevaar slaan ze met hun staart en schieten bliksemsnel naar achter. De snelle en onregelmatige bewegingen (zigzag naar boven en onder, links, rechts) dienen om hun belagers te snel af te zijn. In de schemering, maar ook bij bewolkt (donker) weer, worden ze actief om naar voedsel te zoeken (zandvlooien, wormen en zagertjes). Het loont zeker om juist dan deze stekken grondig af te vissen. In de eerste helft van de herfst zijn de scholen garnalen het grootst.
M.a.w. een groot voedsel aanbod voor de zeeforel, waarvan er velen al op de rivieren zijn om zich voor te bereiden op de voortplanting. In december trekken ze naar dieper water om te overwinteren, zodat ze in de lente weer terug keren naar de kust. Ook in de zomer, als het water te warm wordt trekken ze zich tijdelijk terug naar dieper water.
Zandvlooien. Hoofdzakelijk in het tangewoud en zeegras te vinden. Overdag bevinden deze zandvlooien zich dicht bij de bodem, maar in de avond en vroege morgen zoeken deze naar voedsel in de hogere waterlagen. Ook in de koudere maanden en winter blijven de zandvlooien op deze plaatsen en vormen zeker in de winter een heel belangrijke rol in het voedsel aanbod van de zeeforel. Er is immers weinig ander voedsel te vinden.
Zeeluis veelal een bijvangst voor de zeeforel als deze op zandvlooien jaagt en Insecten aan de oppervlakte.
Imitatie garnalen gebonden door een verwoed vliegvisser op Deens zeeforel: Jan Huyge
De kans op zeeforel is klein als de wind fris aanlandig is, die het water troebel maakt. Zolang het water helder is kan er gevist worden. Zijwind en aflandige wind zijn prima viswinden. Het water is onrustig en donker onder het oppervlak. ’s Morgens en ’s avonds zijn goede tijdstippen, maar ook overdag bij laaghangende bewolking en uiteraard is er ook ’s nachts een zeeforel te vangen. ’s Avonds tegen het donker worden trekken deze naar de kant en komen vaak op maar 30 cm tot 40 cm water. Ook vaak tegen de ochtend is er nog geen of weinig wind en tegen de avond gaat deze liggen. Bij tegenwind en golven wachten de zeeforellen net buiten de branding.
De watertemperatuur is zeer belangrijk voor de aanwezigheid van zeeforel.
Het onderstaande is heel belangrijk voor het kiezen van een juiste stek. Water met een temperatuur van 4°C heeft de grootste dichtheid (dit is een natuurkundige wet). Dit wil zeggen dat water van 4°C zwaarder is dan water met een hogere temperatuur, maar ook zwaarder is dan water met een lagere temperatuur. Concreet wil dit zeggen dat de temperatuur van het water op de zeebodem het dichtst bij de 4°C zal zitten. In de zomer is dit het water met de laagste temperatuur en in de winter het water met de hoogste temperatuur.
M.a.w. in de lente bevindt zich het koudere water van 4°C op de bodem, terwijl de waterlagen erboven geleidelijk aan een hogere temperatuur bezitten tot het water aan de oppervlakte. Zo is het dus mogelijk dat in de lente het water dicht aan de bodem 4°C is, terwijl het oppervlakte water 6°C of hoger is. Ook de windrichting speelt een belangrijke rol hierin.
In de winter bevindt zich ook het water van 4°C zich op de bodem.
Het water aan de oppervlakte wordt namelijk opgewarmd door de zon. Bij wind op kop in de lente blaast deze het warmere oppervlakte water naar de kant, zodat het koudere water moet wijken en wegstroomt van de kant en zich daar mengt met het warmere water wat dus iets afkoelt, terwijl het water aan de kust juist wat warmer wordt. Het is aan de kust waar de zeeforel zich bevindt.
In de winter bevindt zich ook het water van 4°C zich op de bodem. Het water erboven is nu kouder dan 4°C. Nu gebeurt bij wind op kop juist het tegenovergestelde: het warmere water dat zich op de bodem bevindt moet nu wijken voor het koudere water en stoomt dus richting
zee, waar het zich mengt met het koude water en dus zal de temperatuur van het water daar iets stijgen. U raadt het al: daar zit de zeeforel en niet aan de kant. Een nauwkeurige thermometer mag bij de uitrusting niet ontbreken. Vaak is het verschil van een paar tienden van een graad het verschil tussen wel of niet vangen van zeeforel. Belangrijk is te weten welke waterlaag de hoogste temperatuur heeft, want daar zal de zeeforel zich ophouden.