De Allrounder 34
Peuterdag op de baars
Door Bart Debaes
Ik geraak steeds meer achterop met mijn verhalen. Teveel gaan vissen is daar het debet aan. Wat wil je, in het najaar lukken alle visserijen prima. Dus zit ik meer aan de waterkant op jacht naar de karper, rovers en witvissen dan dat ik zit te schrijven. Hierdoor is onderstaand verhaal eigenlijk nog van september.
Ik ben er met Guy op uit getrokken. Weinig van mijn vismaten lopen nog warm om vooral kleinere vissen te gaan vangen. In Guy heb ik echter wel een peutergenoot.
Hij vist dan het liefst uit de belly, je ligt perfect stabiel, en kan perfect ter plaatse blijven liggen, ook bij harde wind. Bovendien kan elk zijn weg gaan. Zo hebben we nooit het gevoel dat diegene die voorin de boot zit, alle vissen wegplukt voor de achterop komende.
Ik heb de avond ervoor mijn Thinkfish flybox met minihapjes al weer ruim aangevuld. Vooral de roodwitte favoriet mocht zeker niet ontbreken. Een aantal reservespelers mogen in hun verpakking ook mee.
De fly-box goed aangevuld.
Een ideetje dat al langer in mijn hoofd ronddwaalde, voerde ik ook uit. Het is altijd een probleem om een min of meer zware loodkop te vinden waar een kleine haak op zit.
We weten dat we voornamelijk kleinere baars zullen vangen, en stellen ons graag in om er zoveel mogelijk te verschalken. Hoe zwaarder de kop, hoe groter de haak altijd is bij fabrieks-loodkoppen.
Zelf maken is dan de oplossing. Daarvoor kneep ik vroeger, vooraan op een langstelige haak één of meer SSG loodjes. Dat lukt prima, maar ik wou wat meer beweging in mijn aasje. Daarom plaatste ik de loodkogels nu op de dunne, zeer soepele stalen onderlijn.
Die stalen onderlijn is echt wel nodig op het water dat we van plan zijn om te bestoken. We hebben daar namelijk elke keer wel ‘last’ van snoeken die ons aperitiefhapje ook best wel lekker vinden.
Op een stalen onderlijntje zonder wartel (er kan bij deze visserij toch niets kinken) plaats ik een speldje. Die wartel wordt soms door ijverige baarsjes wel eens gepakt, en levert dan ‘valse’ beten.
Met dit systeem kon ik nu ieder moment van de dag het aantal loodkogels vermeerderen of verminderen, naar gelang dat noodzakelijk zou zijn. Eender welk shadje op een haak kon ik nu kiezen, zonder dat het loodgewicht dan ook automatisch veranderde.
Als ander voordeel hield ik me ook voor ogen, dat de haak nu nog meer scharnierende vrijheid had om te bewegen, zonder geremd te worden door de er op vastzittende loodhagels. Het min of meer losser hangende aasje zou misschien ook gemakkelijker de bek worden ingezogen, bij een aanbeet. De haakgrootte kon ik telkens ook vrij kiezen, en aanpassen zonder dat ik door het gewicht ervan gebonden was.
Simpel uitgewerkt idee.
Een grote omleiding in het begin van de rit, gooide al wat roet in het eten. Na pas drie uur rijden stonden we maar aan het water. Dit net op een dag dat we zeer vroeg huiswaarts moesten.
Het was namelijk de verjaardag van Guy’s vrouw, een gastronomisch etentje was geplant, dus te laat thuiskomen zou een mini-rampje zijn.
Snel een eerste blik op en in het water. Het stond lekker helder, weinig drijvende plantenresten, mooi maar niet te warm weer, het zou bere-goed moeten worden. De eerste stekken waar ik een 'tok' verwachtte leverden echter niets op, en dat was bij Guy al niet anders.
In een hoekje tussen betonrand en gele plomp, kwam er ineens een zwaar gewicht aan de hengel hangen. Een baars van ongeveer 40 begon loom te vechten. Spetterend in de oppervlakte kwam hij binnen, maar de haak schoot plots los
Vijftig meter verder ongeveer hetzelfde ritueel, plots hangt gewicht aan de haak. Dit keer echter geen loom vechten, maar snelle scheuten van een knappe snoek in prima conditie.
Snoek in prima conditie.
Misschien wat te overmoedig grijp ik vroeg naar de niet uitgestreden vis. Ik houd aan mijn ongeduldig gedrag een paar sneetjes in de vingers over.
Even later krijgt Guy te maken met een zelfde vissoort, deze schiet echter los. Uiteindelijk geraak ik dan alsnog aan een eerste baarsje. Dat duurde veel langer dan verwacht. Ik vreesde al dat mijn nieuwe systeem niet zou werken.
Oef, een eerste baarsje.
Nu de eerste binnen is, volgen vlotter een paar soortgenoten. Ze zijn van alle leeftijden en dat maakt deze visserij ook leuk. We verwachtten dat ze al zouden zijn samengeschoold, maar dat blijkt niet zo te zijn.
Ze liggen heel verspreid, maar nu komen ze bij mij regelmatig. Na een uur staat mijn teller op 11, aan de overkant bij Guy, slechts op 1.
Zitten ze misschien vooral aan de zonnekant van het water? Dat is mijn kant, en dat is voor mij natuurlijk net zo leuk! Aangenamere temperatuur, en meer vis vangen, wie wil nog meer?
Later komt ook mijn visgenoot op gang en zijn vissen zijn gemiddeld wel wat groter. Zijn shadje is een centimeter groter dan waar ik mee vis, en dat grootteverschil zal daar wel enigszins mee te maken hebben.
Ik moet nog een aantal hotspots door, die steevast de teller een stuk voorruit helpen. De overhangende treurwilg is daar een pracht van een voorbeeld van.
Voorzichtig glijd ik onder de takken door. Precies gemikt, gaat mijn hapje richting wallenkant. Vol hoop vis ik het nu binnen, elk moment verwachte ik de tik………die niet volgt.
Hmm, nog eens proberen in de schaduw van die pap-laurier. Daar moet het zeker prijs zijn. Zekere prijzen bestaan echter niet in het vissen, en het is nu niet anders. De stek levert niets op.
De niets opleverende ‘Top’ stek.
Van tegen een steiger aan pluk ik een paar mooiere exemplaren. Dicht naast elkaar plaats ik de worpen, om zeker geen vis te laten liggen.
Op zowat net dezelfde plek waar ik een baars ving, krijg ik een stevige beuk. De vis scheurt direct door de slip, ik hoef zelfs niet aan te tikken. Een volgende snoek biedt zich dus aan.
Hij is een stuk kleiner dan de eerste, maar een even grove straatvechter. Hij moet op die plaats gewoon tussen een schooltje baars hebben gelegen, of kwam hij af op het tumult dat die spetterende baarzen maakten? Het mini-twistertje zit, zoals zo vaak bij deze visserij, netjes vooraan de bek.
Nog een snoekje.
Ik kom voorbij een stek die nog nooit goed vis opleverde. ‘Volgens de boekjes’ is het nochtans een hotspot. Het is een drijvende ponton dat ver uit steekt ten opzichte van de oever. Het moet daaronder pikkedonker zijn, en daar houden rovers wel van.
Ik peuter het rondom uit. Op slechts één plaats krijg ik een zeer weifelend tikje. Dat kan toch niet. Hier moet toch vis onder liggen. Ik herneem het ganse stuk, maar opnieuw komt geen antwoord van beneden.
Pal in de hoek tussen oever en ponton, tussen de takken van de begroeiing in, waag ik mijn laatste kans. Een felle ruk geeft het startsein voor de aanslag. Weinig gevecht, maar er komt er eentje bij.
Ik probeer het nogmaals en het lijkt alsof ze nu in een rijtje staan te wachten op de bodem. Vis na vis tik ik binnen.
Uiteindelijk geraak ik hier net niet aan tien exemplaren. Ze komen echter enkel en alleen als ik pal in het hoekje peuter, ander krijg ik geen aanbeet.
Enkel van pal uit dit hoekje.
Als ik weer wegvaar, laat ik mijn twistertje toch nog eens mooi langs de ponton huppelen. Een knal van een beet volgt. De vis schiet weg naar open water, en de curve van mijn dropshothengel verraad een grote snoek.
Drie maal moet de slip van de molen met meters lijn pareren. Dat wordt een grote bak! Niets daarvan echter, want ‘de bak’ schiet helaas los.
Enthousiasme aan de overkant. Mijn vismaat heeft een dikke baars aan de lijn. Mijn peddels gaan in overdrive als ik naar hem toe snel om dat op plaat te zetten.
De vis komt 1 centimeter te kort om de veertig centimeter grens te halen, al lijkt hij een stuk kleiner als je de ‘big balloons’ gewoon bent die je in het Hollands diep of het Volkerak kunt vangen.
Op de tien grams Schreiner hengel heeft deze rover toch dik getoond wat hij waard is. Ik vraag me af hoe oud deze vis ondertussen al is. Ze zullen hier zeker niet zo snel groeien als op het grote water.
Net geen veertig.
Na wat bijpraten, zoek ik de overkant weer op. Daar is een man bezig van op een ladder…druiven aan het plukken? Wat is me dat voor iets, een druivenboom? Druivenranken die meters hoog hangen?
Het blijkt dat de druivelaar gewoon de boom ingeklommen is, en daar heel erg hoog nu zijn blauwe bessen rijp heeft gekregen. Het is een speciaal zicht.
Druiven te pluk op zes meter hoogte.
Met grote tussen pozen blijf ik echter hier en daar wel een vangst doen. Het gaat niet super, maar het is zeker voldoende om me goed te amuseren.
Ik kom aan een open ruimte op de oever waar een 15 tal mannen en jongens in de weer zijn. Overal zijn lege blikken van bier te zien en het gaat er bij velen al redelijk luidruchtig aan toe.
De combinatie van een hoop testosteron en alcohol levert wel vaker ongewild commentaar op, dus ik besluit om deze oever maar niet te dicht te bevissen en het wat in het midden te gaan zoeken.
Tot mijn verbazing krijg ik al gauw een paar lichte tikken op de dropshot. Eentje slechts wordt gehaakt, en het zal één van de kleinste van de dag worden.
Ik blijf het een vreemd gegeven vinden dat je deze visjes in het open water kunt vangen. Dat kleine baarsgrut kan je ook soms op 10 meter diepte in het grote water vangen.
Veel schuilplaats hebben ze daar toch niet, veel voedsel toch ook niet, of zoeken ze daar nog iets anders? Stoer doen tussen de grote jongens van de plas? Dat zou een gedrag zijn dat ik wel zou toeschrijven aan deze brutale rovertjes.
Ik kom voorbij nog een vreemde plant. Dit is weer iets dat ik nog nooit zag. De zon staat perfect voor een sterk opgelichte belichting, en de reflectie van het water doet daar nog een schepje op. De camera moet dus even boven komen.
Heel vreemde plant.
Ondertussen is het al 12:00 uur. Mijn teller staat op 38 stuks. Guy heeft zijn traag op gang komende eerste uur nog niet opgehaald en komt in aantallen een stuk achterop.
Omdat we zeker om 16.00 huiswaarts moeten vertrekken, is het hoog tijd dat we keren van richting. We wisselen ook van kant, zo hernemen we eigenlijk het deel dat de andere net beviste.
Grote hoop om nog echt veel te vangen is er niet bij, want eigenlijk weten we wel van elkaar, dat we beide goeie peuteraars zijn.
Algauw komt het bewijs dat die stelling voor mij niet helemaal blijkt te kloppen. Het levert me een ongemakkelijk buikgevoel. Guy begint namelijk sterk, door direct een vijftal knappe vissen te plukken.
Hij roept me toe, dat ik het dit keer niet zo goed heb gedaan. Ik begrijp het eerst niet helemaal goed, maar dan zie ik de stek die hij aan het bevissen is. Het is de plaats waar de hoop testosteron aan het werk was.
Ze zijn nu gezamenlijk aan het eten en zijn verder weg van de oever. Dus voor mijn ‘conculega’ geen enkel probleem om de waterkant daar af te vissen.
Het daar aangemeerde ponton leverde hem alvast goed. Duidelijk dat hij gelijk de terugweg ten volle ziet zitten.
Het zou echter de enige stek zijn waarvan hij kon zeggen dat ik er (veel) had laten zwemmen. Verderop zou de spoeling heel wat dunner worden. Een paar keren hoorde ik hem zelfs verwensingen uiten, maar dit eigenlijk vanwege kapot gebeten aasjes.
De baars had het bij Guy vooral gemunt op zijn staartje (allee van de shad toch), want regelmatig werd dat van het shadlijfje gebeten. Het zou hem in het totaal zeven shadlijfjes kosten.
Voor mij het bewijs dat de baars niet ten volle aanbeet, maar wat minder enthousiast enkel naar het achterste van het rare ding hapte.
Ik had daar met mijn kleinere twistertjes veel minder last van. De staart proberen te pakken stond zowat gelijk met gehaakt worden.
Ze bleven dus even regelmatig komen bij mij maar het formaat werd groter. Nu en dan plukte ik nu dertigers.
Nu en dan dertigers.
Een stevige tik brengt me een mooie verassing. Het is een prachtige gekleurde ruisvoorn, dik in de twintig centimeter. Hij wil helaas niet op de foto, want hij klettert uit mijn hand en van de haak, nog voor ik mijn toestel uit mijn vliegvisvest heb.
Er zitten nog meer soortgenoten. Ze maken dit duidelijk met de brede ringen tussen de plompbladeren. Ik gooi vol hoop een aantal keren tussen die bladeren door. De opbollende boeggolf die ik zie ontstaan, is echter te groot om van een ruisvoorn zijn.
De tik als aanbeet dan weer wel, maar de dril verraadt al snel snoek. Hij zal nog lang moeten studeren voor hij een gediplomeerde brasem-eter wordt, maar hij is wel al een zeer welkome vangst.
Alles wat een grote snoek heeft, heeft hij ook al aan zijn kleine lijfje. Ik kan het nooit nalaten om deze kleintjes steeds met veel bewondering te aanschouwen.
Mooi toch hé.
Ik kom aan een stukje waar nogal wat bootjes liggen aangemeerd. Blijkbaar zochten de baarzen de schaduw ervan op, want ze leveren me goed vis. Hoe donkerder de stek, hoe groter de bewoners lijken te zijn; en ook hoe zwarter de vissen.
Vaak donker gekleurde baars.
Het is duidelijk dat ze zich in kleur aanpassen aan de omgeving. Het contrast is groot als je ze vergelijkt met de exemplaren die ik van tussen de in de zon liggende plompbladeren haal. Deze hebben veel meer contrast in hun kleuren.
Opvallend feit: ze zijn vaak ook een stuk magerder. Waarschijnlijk moeten ze meer moeite doen om hun kost bijeen te scharrelen tussen de plomp dan onder de boten. Daar komt ook kleine vis graag in de schaduw liggen.
Feller gekleurd, maar magerder.
In totaal komen 73 vissen mijn bellyboat van dichtbij bekijken, waarvan drie stuks snoek.
Het nieuwe systeempje blijkt dus goed te werken. Het viel me ook op dat ik niet erg veel missers had, en dat ik veel minder vast kwam te zitten dan anders.
Als dit alles volledig aan deze nieuwe montage te wijten is, zal de toekomst nog moeten uitwijzen.
Samen kregen we 129 vissen binnen. Guy heeft wel de grootste baars: 39 centimeter. Ik kom maar net een ietsje te kort om hem daar in te kloppen.
Net een ietsje pietsie te kort.
Mijn vismaat krijgt echter al gauw ook de meeste stress van de dag. Daar de druk om thuis te zijn vooral bij hem ligt, is hij behoorlijk in paniek als blijkt dat zijn autosleutels verdwenen zijn.
Ze zijn nergens te vinden en hij vreest al dat ze ‘ergens’ in het water liggen; ‘ergens’ uit zijn visjack gevallen. Sleutels die weg zijn, dat is altijd een probleem, maar vandaag is dat extra erg.
Hij moet ‘zeker op tijd zijn voor het etentje van zijn vrouw haar verjaardag, en dit komt nu wel erg in het gedrang.
Bovendien is de afstand naar huis zeer onhandig. Het is dik twee uur rijden voor een derde man, om met een reservesleutel aan te komen.
Er is echter nog meer. De auto waarmee we kwamen is een sjieke Mercedes-camionette, die hij uitzonderlijk eens mocht gebruiken van zijn zoon. Vanwege dit alles sloeg de stressteller helemaal in het rood.
Daardoor keek hij waarschijnlijk gewoon over de sleutels heen, want ze zaten simpelweg in de doos waarin hij ze ’s morgens had gestopt, oef.
We konden op tijd vertrekken. Ons gemoed was nu als die van de vlinder die ik in de namiddag mocht bewonderen en vereeuwigen. Deze opluchting vormde het sluitstuk van een heel mooie visdag.
Bewonderenswaardig.
Bart Debaes