Ze geven voor deze namiddag 11°C uit, en dat voor begin januari!!! Die voorspelde temperatuur + het feit dat een oude handbalwonde na een dikke maand toch wat aan het herstellen is, zorgt ervoor dat ik grote zin krijg om nog eens een hengel ter hand te nemen. Ik kies voor een visserij waarbij de vangst zowat een zekerheid is: silverdropshotten.
Het heeft wel wat geregend de laatste tijd, dus terwijl ik naar de stek rij, hoop ik dat het riviertje niet te fel stroomt, zodat vissen enigszins mogelijk zal zijn. Na de eerste blik op het water, lijkt het wel mee te vallen. Snel, snel de hengel optuigen, en in gezwinde pas naar de beoogde eerste stek.
De stroming is niet mis. De vaste stokhengelaar aan de overkant heeft het druk met constant ophalen en inleggen van zijn opzet. Het aas kan maar een aantal seconden op de juiste diepte worden aangeboden. Toch vangt hij vis, en dat geeft me hoop. Ik gooi bij mijn eerste worp mijn stukje betonijzer tegenstrooms in. Meestal is dat bij dit soort stroming de beste manier van doen. Het gewichtje staat nog niet lang op de bodem als er een zachte tik door de top gaat. Na de aanslag gaat mijn hengeltje gelijk goed krom. Dat lijkt me een eerste mooie vis! Even hoor ik zelfs de slip van mijn Trout-molentje tikken, maar dat zal eerder zijn omdat ik die nog niet correct heb ingesteld. Toch tovert dat geluid een smile op mijn gezicht. Toch de max hé, dat ultralichte gedoe...
Direct al een mooi exemplaar
Met veel vertrouwen gaat de volgende worp opnieuw dezelfde richting uit. Een even snelle beet blijft voorlopig uit. Nu en dan verplaats ik mijn gewichtje over de bodem, en zoek zo uit waar mijn volgende vangst zich bevind. Voorlopig houdt deze zich nog verborgen. Bij de volgende worpen verleg ik daarom telkens van plaats. Op die manier kan ik de ganse breedte van het riviertje afvissen. Als ik wat haakser vis op de stroming gaat het een tijdje goed. De aanbeten komen regelmatig, al zijn de vissen net wat kleiner dan de eerste, toch vist dit erg fijn. Een nog wat kleinere blankvoorn laat zich wel vangen op een erg vreemde manier. Hij heeft de not-a-knot connector als lekkere hap gezien. Dit zelf geplooide ijzertje is vaak een prima oplossing als je aan de gang gaat met echt dunne dyneema-lijnen. De 4 honderdste waarmee ik aan de slag ben, is anders niet erg betrouwbaar te knopen.
Kleine blankvoorn op de not-a-knot
Kort daarna loop ik vast op iets aan de bodem, en verlies ik mijn ganse montage. Hm, vervelend, maar dat gebeurt hier wel meer. Gelukkig hoef ik me niet schuldig te voelen dat ik een brok vergif in de vorm van een loodje achter laat, want een stukje ijzer heeft nog niet de naam van slecht voor het milieu te zijn. Terwijl ik mijn klosje nylon uit mijn zakken diep, bedenk ik dat ik nog een testhengeltje bij heb in de wagen. Iemand kocht dit op een Chinese site, en wou mijn gedacht daar eens over.
Het is in ieder geval een erg licht ding. Het hengeltje alleen weegt bijna niets, en het werpvermogen tot 5 gram belooft me veel drilgenot. Vlot tuig ik het lichte ding op. Nog eens kijken naar de buigcurve tijdens het afstellen van de slip. De parabolische actie die het stokje voor mijn ogen tovert, keur ik als zijnde heel erg ‘lekker’.
Ietwat gehaast uit nieuwsgierigheid naar wat dit stokje me zal brengen, knoop ik de onderlijn. Ik kies ervoor om de zijlijn naar de haak kort te houden. Met deze stroming draait alles anders dan toch maar in elkaar, en dat levert dan nog weinig beten op. Als ik een haak uit mijn doosje wil opdiepen, merk ik dat ik die voorraad wel eens zal mogen aanvullen. Er zitten nog enkel gesmede exemplaren in.
Korte zijlijn
De stroming is al duidelijk minder geworden, maar helaas lijkt dit omgekeerd evenredig te werken op de beten. Ik vang nog wel vis, maar het gaat duidelijk trager. De aanwezige vliegvissers zie ik ook vaker verkassen, en dat heeft waarschijnlijk dezelfde reden. Als er één ervan een praatje begint te slaan, hoor ik de bevestiging van mijn vermoeden: de beet is er uit aan het gaan. Het zijn er minder, en ze zijn duidelijk ook minder hard. Bijna steeds moet ik aanslaan op heel lichte tikjes.
Dan loop ik opnieuw vast aan de bodem. Ik verlies dit keer enkel mijn haak. Als ik een nieuwe opdiep, zie ik dat er toch nog een dundradig exemplaar in een vakje ligt. Hij is ook een maatje kleiner, maar nu de vis toch niet wild is, kan dat wel van pas komen. Veel invloed lijkt dat voorlopig niet te hebben op het aantal aanbeten.
De temperatuur raakte ondertussen op zijn hoogste dag-punt, en ik bedenk plots dat het wel eens zou kunnen dat de vis hoger is gaan liggen. Daarom besluit ik om over te schakelen naar ‘silverspinning’. Net als ik mijn montage wil afknippen, bedenk ik iets. Moest ik nu gewoon eens mijn gewichtje verwijderen, dan hoef ik misschien niets te verknopen. Mijn luiheid wint het van mijn drang om goed te vissen; maar eigenlijk ben ik ook wel erg nieuwsgierig als die manier van vissen zou werken.
Het zal enigszins wel een vreemde aanbieding zijn, want de haak zal dicht in de buurt zitten van het rubbertje dat normaal het loodje vast houd. We zullen zien. Ik zet zowat en halve gram plat bladlood net voor dat rubbertje. Omdat het plat is, zal het wat trager afzinken dan een rond loodje. Hmmm, misschien valt het met de aanbieding toch wel mee. Het lood zal dan toch een stuk lager hangen dan de haak, die hogerop redelijk vrij door het water zal lopen.
Het testhengeltje zet dit lichte gewicht behoorlijk weg. Onmiddellijk spin ik wat binnen, zodat ik zowat even snel loop als de aanwezige stroming. “TIK” gaat het door de hengeltop. Na de aanslag vecht een alver stevig in de oppervlakte voor zijn vrijheid.
Onmiddellijk vis
Ik vind dat een leuk visje om te vangen, dus wordt de volgende worp op dezelfde manier gevist. Ja hoor, opnieuw een alver. Ik kan er vier kort na elkaar plukken, en dan is het over. Na nog wat vergeefse worpen, besluit ik om wat dieper te gaan vissen. De montage net wat tijd geven om af te zakken, voor je gaat spinnen is dan de leuze. Ik probeer zo een 80cm diep te vissen, dat is zowat de halve diepte van het watertje, en dat blijkt nu geen foute waterlaag te zijn. Heel regelmatig komen mooie blankvoorns boven. De beten zijn nog steeds niet fel. Vaak sla ik aan op het “net-iets-strakker-staan” van de lijn, dan normaal. Ik heb er schik in, want ik heb namelijk het gevoel dat ik erg scherp sta te vissen. Ik kan me voorstellen dat de passant, die een tijd blijft staan kijken, überhaupt niet snapt hoe ik weet dat ik beet heb. Ik zie hem uit mijn ooghoeken zeker een paar keer vreemd opkijken als ik opnieuw aansla, en een mooie vis binnen draai.
Hop, weer een mooie voorn uit het niets
Het gaat niet slecht, maar toch heb ik constant het gevoel dat ik nog niet gevonden heb, hoe het best zou draaien. Het lukt me namelijk stroomopwaarts, en stroomaf, ook schuin en haaks op de stroming levert wel een beet, maar het is nooit constant. Ook qua diepte is er geen constante te vinden. Telkens na een paar gevangen vissen moet ik opnieuw zoeken en overschakelen, om op een andere manier opnieuw in de beet te geraken.
Normaal is het bij deze visserijen anders. Dan moet ik wel steeds eerst op zoek naar wat dat dagdeel best vangt. Soms is dat stroomop, of net stroomaf, diep, hoog, snel of traag, en eenmaal de beste manier gevonden blijkt dan dat ik vis na vis kan blijven vangen. Vandaag is dat dus anders.
Ook de vele bleien van normaal blijven uit. Vaak geraak je die bleitjes van zowat 14cm niet kwijt, maar vandaag zijn ze blijkbaar niet aanwezig. De grotere tantes en nonkels van die soort liggen ook niet dik, maar gelukkig verblijden ze me nu en dan wel eens met hun komst. Het lichte hengeltje gaat dan lekker rond, en ik geniet steeds van het zicht van deze hoepelvorm.
Een leuke hoepeltrekker
Als ik even later iets haak dat er wel erg vandoor gaat, denk ik eerst aan een grote brasem. Als de dril echter blijft duren, en er nog steeds snelle spurts worden ingezet, besef ik dat ik waarschijnlijk een grote vis vals heb gehaakt. Het hengeltje gaat vaak in zijn diepste curve, en de slip moet regelmatig bijstellen om de breuk van de 12°° onderlijn te voorkomen. Ik geniet, maar bemerk 1 nadeel van het fijne stokje. Het vangt eigenlijk alle krachten op, en geeft dit niet mooi door aan mijn hand. Het ‘gevoel’ van een grote vis vast te hebben, heb ik niet echt. Waarschijnlijk is de gebruikte carbon niet van die modernste hardste soorten. Vis-technisch natuurlijk geen probleem tijdens de dril, want dit houdt op die manier wel mijn nylon heel.
Net als ik wat druk zet om een eerste glimp te kunnen zien van mijn ‘kanjer’, vliegt de hengel recht. Ai, de haak is losgeschoten. Verdorie, toch wat te ongeduldig geweest? Aan de andere kant is het wel zo handig, want een grote brasem of blei binnenbrengen die in de rugvin is gehaakt is nooit een sinecure.
De volgende vis meldt zich opnieuw aan als een deftig exemplaar. Halfweg de dril schiet hij ook los. Vreemd, ik had niet het idee dat deze buiten de bek was gehaakt. Het is niet anders bij de volgende dril. Opnieuw een mooie vis, maar weer schiet de haak los. Bij de derde is het weer van dat. Ik inspecteer de haak. Hij lijkt net een kleine beetje uitgebogen te zijn. Zou dat de reden zijn van de lossers???? Voorzichtig duw ik de haakpunt opnieuw naar binnen. Het is net iets teveel, lijkt me, maar ik ga er toch mee door. De eerstvolgende vis is weer een knapperd, en deze blijft wel hangen, net als de opvolgende vangsten.
Ze blijven weer hangen
Amai, dat had ik niet verwacht dat dit klein beetje uitbuigen van de haak zo een groot effect zou hebben. Traag tikt ondertussen de ‘vangst-teller’ in mijn hoofd beetje bij beetje verder, na iedere vis. Helaas tikt de tijd nog sneller weg. De avond is al gevallen, en de temperatuur valt snel naar beneden. Als ik mijn zevende alver vang, zit ik op veertig vissen in het totaal. Dat lijkt me een leuk moment om af te sluiten. Maar eenmaal in mijn wagen ben ik al aan het denken wanneer ik nog eens terug kan komen. Al liep het niet super, het vuur van de goesting om te vissen is duidelijk opnieuw ontstoken.
Bart Debaes